onder stof van jaren terug
glimt een waarheid, zo wrang;
de ramen en deuren dicht
het doek verbergen
laat het stof onberoerd
In zijn werkkamer op de tweede verdieping van het gemeentehuis nam wethouder Andries Kooij nogmaals het geheime observatierapport door dat toezichthouder Rudolf Smit hem onlangs had gegeven. Of beter: het rapport dat door een anoniem persoon was opgesteld in een periode dat de toezichthouder zogenaamd een meerdaagse cursus volgde in Maastricht, een lange periode ziek was gemeld en nog eens op cursus was geweest. Want: nooit zou bekend mogen worden dat Kooij de toezichthouder had gevraagd de clientèle van Café De Jutter te Kweldergat minutieus in kaart te brengen. Het zou anders een acuut einde betekenen van zijn politieke carrière.
Kooij was ervan overtuigd geraakt dat uitbater Tjerk Wielinga meer wist van de vondst van het lijk in het oude gemeentelijke archief. Die kennis kon Tjerk alleen maar van iemand uit het gemeentehuis hebben gekregen, ervan uitgaande dat er niet vanuit politie of justitie was gelekt. Stel dat het één van zijn collega wethouders was geweest, of de burgemeester, die Tjerk op de hoogte had gesteld. Nu het gehele college geheimhouding had beloofd zolang het politieonderzoek nog gaande was, dan zou Kooij interessante informatie hebben waarmee hij later, indien nodig, zijn voordeel kon doen in het politieke proces.
In het geheime rapport trof hij diverse personen die hij niet kende. Maar ook las hij namen en zag hij foto’s van diverse gemeenteambtenaren die hij wél kende en die menigmaal meerdere uren onder werktijd in de kroeg van Tjerk te vinden waren geweest. Dat hoefde natuurlijk niets te betekenen, dacht Kooij. Maar toch omcirkelde hij de namen in het rapport, zodat hij ze later, indien nodig, eenvoudig kon terugvinden. Misschien lukte het Rudolf Smit om eens uit te vinden wat die ambtenaren zoal deden in de kroeg onder werktijd. Ook dat zou natuurlijk interessante en bruikbare informatie kunnen opleveren. Overigens had Kooij niet de indruk dat één van de Wadhuyser ambtenaren op de hoogte was gekomen van de vondst van het lijk. Weliswaar hadden de ambtenaren de nodige reuring gemerkt, veroorzaakt door het politieonderzoek, maar de vondst van het lichaam leek richting de ambtenaren zorgvuldig geheim gehouden. Maar zeker was dit allerminst.
Twee personen uit de klantenkring van Tjerk vielen Kooij in het bijzonder op: Sarah Wildhart, de burgemeestersvrouw, en oud-ambtenaar en amateurhistoricus Dirk Jenstra. De twee bevonden zich vele malen steeds op dezelfde momenten in het café te Kweldergat, hoewel ze nooit samen naar binnen gingen of samen de kroeg verlieten. Ze kwamen steeds kort na elkaar de kroeg binnen, en gingen elk apart weer weg.
Kooij wist dat Jenstra als enige met regelmaat in het oude archief kwam om oude documenten door te spitten. Zou de politie dat al weten? Dat betrof toch interessante informatie. En: waarom kwamen Jenstra en de burgemeestersvrouw zo vaak samen in het café? Toch wel bijzonder, dacht Kooij, dat zo’n illegale observatie zoveel moois kon opleveren.
Sarah Wildhart had het lijk in het oude archief gevonden, zo mijmerde Kooij. Het was het lichaam van een persoon die reeds twintig jaar geleden was overleden. Hoe heette hij ook alweer? Kooij bladerde in zijn notitieboekje. Arend Reegman, zo had de burgemeester gemeld. Niemand uit het college leek hem te kennen.
Het leek Kooij heel voorstelbaar dat Sarah de vondst van het lichaam aan Jenstra had verklapt. Met hun diverse gezamenlijke bezoeken aan de kroeg van Kweldergat zou kroegbaas Tjerk natuurlijk op allerlei manieren op de hoogte kunnen zijn geraakt. Hij was door Sarah en Dirk misschien in vertrouwen genomen. Of hij had in zijn kroeg hierover een gesprek tussen de twee opgevangen.
Kooij maakt enkele aantekeningen in zijn notitieboekje en borg die, met het rapport, zorgvuldig op in een la van zijn bureau die hij afsloot met een sleutel. Toch jammer, dacht Kooij, dat het nog niet was gelukt een collegelid met het lek in verband te brengen.
Burgemeester Wilbert Wildhart stond op uit zijn bureaustoel en liep naar het grote raam aan de noordkant van zijn werkkamer op de derde verdieping van het gemeentehuis. Zeemist trok langzaam landwaarts en was reeds halverwege de Wadderbocht. De torenspitsen van de Waddenburcht op het eiland Waddenooghe waren nog net zichtbaar.
Wildhart probeerde grip te krijgen op zijn gedachten. Hij had zojuist gebeld met de hoofdofficier van Justitie, die de voortgang van het onderzoek met hem had doorgenomen. Veel verder dan de identiteit van het slachtoffer en het feit dat hij al twintig jaar geleden was overleden was het onderzoek nog steeds niet gekomen. De hoofdofficier had de burgemeester het plan voorgelegd om binnenkort met de persvoorlichter van de gemeente en de persofficier bijeen te komen, om te praten over het moment en de wijze waarop de vondst van het lichaam het beste in de openbaarheid zou kunnen worden gebracht. Hopelijk leverde dit nog wat tips op uit het publiek, zo hield de hoofdofficier de burgemeester voor.
Wildhart zag het liefst dat de vondst van het lichaam niet naar buiten zou komen. Dat zou tot verwarring en onrust leiden bij de Wadhuyser bevolking, en veel oud stof kunnen doen verplaatsen dat beter kon blijven liggen.
Op dit moment lukte het Wildhart echter niet daar helder over na te denken. Zijn gedachten bleven namelijk haken bij iets anders dat de hoofdofficier hem in vertrouwen had gemeld: de inhoud van de verklaring die zijn vrouw onlangs op het politiebureau bij de recherche had afgelegd.
Wordt vervolgd