Categorieën
Feuilleton Wadhuysen Verhalen

“Wadhuysen” – Aflevering 10: Sarah en Wilbert

de maan trof de zon
even groot, even rond
zwart licht spoelde
over de Aarde

Sarah Wildhart opende de gordijnen van de slaapkamer. Ochtendlicht stroomde binnen. Het was fel genoeg om amateurhistoricus en oud-ambtenaar Dirk Jenstra, die nog in bed lag en sliep, te wekken. Hij kreunde zacht. Sarah glimlachte. ‘Sorry lieverd,’ zei ze. ‘Maar kijk eens op de klok.’ Het was even na tienen. ‘Ik voel al mijn spieren,’ zei Dirk met een dikke stem. ‘Zijn we niet te oud voor die… nachtelijke toestanden?’ Sarah glimlachte weer. ‘Ik voel me kiplekker Dirk. En, zal ik je zeggen, ik heb me ook in jaren niet zo goed gevoeld.’
Dirk plaatste zijn kussen achter zijn rug en ging rechtop zitten in bed. ‘Toch vreemd hoe het is gelopen, vind je niet?’ zei hij, nog steeds een beetje slaperig. ‘Zo toevallig allemaal. Ik bedoel: als je die ochtend niet op zoek was gegaan naar mij in het oude archief, dan had je het lijk niet gevonden. Dan was je niet verhoord door de politie en had je niet hoeven melden dat je in het archief op zoek was naar mij.’
‘Ja, maar dat had nog niets te betekenen natuurlijk,’ zei Sarah.’We zitten al tien jaar samen in het bestuur van de Historische Vereniging. Als ik je dan ga opzoeken in het oude archief van het gemeentehuis, waar je vaker komt, dan is dat alleen al om die reden niet zo gek. Maar goed, daar liet ik het dus niet bij.’
Dirk lachte. ‘Nee, je legde direct je hele hebben en houden bloot…’
‘Ik weet niet wat me bezielde, Dirk. Die rechercheur stelde me op een zodanige geraffineerde manier vragen, dat ik het idee had dat ik iets moest bekennen. Nou, dat was dus onze geheime relatie. Terwijl ik ook had kunnen zeggen: als penningmeester van de Historische Vereniging Kweldergat en Wadhuysen wilde ik even bij de voorzitter van de vereniging langs die vermoedelijk in het archief aan het werk was. Maar het is goed zo, ik voel me opgelucht.’
‘Ik had je nog verteld dat ik pas later in de week naar het archief zou gaan.’
‘Ja, achteraf wist ik dat weer. Maar ik trof Wilbert niet op zijn werkkamer en dacht alleen: misschien tref ik Dirk wel beneden. Ik wilde je gewoon even zien.’
Dirk spreidde zijn armen in een uitnodigend gebaar. ‘Ik ben ook blij dat het zo gelopen is, Saar.’
‘Gelukkig Dirk. Maar ik kom niet meer in bed. Ik heb zin in koffie.’
 
‘Het had gewoon zo moeten lopen Wilbert,’ zei Karel Kryns. De wethouder liep samen met burgemeester Wildhart in de bezinningstuin van het Zwart Licht Genootschap, een geloofsgemeenschap die Kryns samen met zijn vrouw in een oude boerderij ten westen van het dorp Wadhuysen bestierde. ‘Het had zo moeten lopen Wilbert,’ zei Kryns nogmaals. ‘Je voelt je meer en meer aangetrokken door het licht Gods. Hij heeft je geroepen tot zijn Hemelse Bad, om te weken, om schoon te worden. Om als herboren en droog gewreven in schone kleren te kunnen stappen. Sarah heeft je daarin nooit gesteund. Nooit heeft ze een keer gekeken hoe het stond met de temperatuur van het badwater. Nooit heeft ze de moeite genomen te bezien of er voldoende handdoeken in de kast lagen.’
‘Metaforisch, dan,’ zei Wildhart.
‘Metaforisch, Wilbert. Strikt metaforisch, natuurlijk. Kijk, onze God is niet monogaam. Hij is getrouwd met een ieder die van Hem houdt. Hij is de herder, wij de schapen. Maar om ten volle te kunnen genieten van dit hemelse huwelijk, dit verbond met onze herder, moeten wij aardse schapen proberen wel monogaam te zijn. In een goed georganiseerde kudde volgen de schapen de herder, Wilbert, en niet elkaar. Ons hart is groot, immers, maar niet oneindig. Maar: juist groot genoeg voor onze Heer.’
‘De zon en de maan.’
‘Juist Wilbert, de zon en de maan. Je hebt goed opgelet. De schijf van de maan valt precies over de schijf van de zon. Op een dag  dag van het zwarte licht, tijdens een zonsverduistering, zien we dat ons hart net groot genoeg voor de Heer.’
Ze kwamen aan het einde van de tuin. Achter hen de grote boerderij, voor hen, in de verte, de oude, lage slaperdijk. ‘Maar Wilbert, jij bent ook getrouwd. Ik bedoel: als iemands hart gevuld is met liefde voor God, als iemands hart daar vol van is, dan ben jij dat. Waar is dan nog ruimte voor mevrouw Kryns? Ik weet dat dit heel direct en persoonlijk gesteld is, maar toch.’
‘Een hele goede vraag, Wilbert. Een hele goede vraag. Zie Titia en mij als twee schapen die toevallig steeds naast elkaar voorop lopen, dicht bij de herder die ons leidt over de hemelse heide. Sarah is de wolf die jou juist bij de kudde vandaan wil jagen. Die jou wil isoleren. Die jou wil verschalken.’ Een felle blik flakkerde in Karels ogen, een blik die snel weer doofde. ‘Metaforisch natuurlijk,’ zei Karel. Metaforisch.’
Wildhart knikte. ‘Juist, metaforisch, Karel.’
Ze liepen stil over slingerende paadjes terug naar de boerderij. Af en toe troffen ze een lid van het kerkgenootschap op het pad, mediterend bij een boom of een struik.
‘Dank je wel Karel, voor je tijd en je wijsheid,’ zei Wilbert toen ze bij de boerderij waren aangekomen.
‘Graag gedaan natuurlijk,’ zei Kryns. ‘Ik neem aan dat ik je woensdag hier weer zie?’
‘Woensdag? Hier?’
‘Het is dan Biddag voor Gewas en Arbeid. Die dag bidden we de gehele dag voor een goede oogst en hardwerkende arbeiders. Voel je welkom.’
‘Natuurlijk kom ik. Het gemeentehuis is dan dicht. Karel, dit moet me van het hart: ik voel me bevrijd. Ik hoef niet met Sarah te overleggen of het goed is dat ik hier dan de hele dag ben.’
‘Helemaal goed. Voor eten wordt gezorgd: Titia gaat weer voor iedereen linzensoep koken.’
 
Wordt vervolgd

Categorieën
Feuilleton Wadhuysen Verhalen

“Wadhuysen” – Aflevering 9: De Waddenburcht

het ligt al jaren
in nevelen gehuld
in de Wadderbocht:
het oude slot
de Waddenburcht

In de kerstnacht van 1717 woedde een zeer zware noordwesterstorm in het noordelijke kustgebied. De woedende wind beukte aanhoudend op de Groninger dijken, die uiteindelijk braken en het zeewater lieten gaan waar het niet was gewenst. Vele dorpen werden van de kaart geveegd. Alleen al in Groningen kostte het extreme weer aan meer dan tweeduizend mensen het leven.

Ook de dorpen Kweldergat en Wadhuysen werden zwaar door de storm geteisterd. Kweldergat werd vrijwel volledig weggespoeld.  Het oude vissersdorp droeg op treurige wijze bij aan de statistieken: ongeveer honderd dorpelingen werden door de stormvloed verzwolgen.

Wadhuysen wordt vaak vergeten in de stormvloedstatistieken. Alle inwoners overleefden de natuurramp namelijk, op één na: Hendrick Lodder, koster van de Nederduitsche Gereformeerde Kerk te Wadhuysen. Bij het naderen van de stortvloed luidde hij in opdracht van de dominee de klokken van de kerk lang en luidruchtig. Maar het noodlot was zuur: juist op het moment dat hij zichzelf in veiligheid wilde stellen, brak de bronzen klok. Een deel viel op fatale wijze op zijn kale hoofd.

Alle andere bewoners wisten de onheilsvloed te overleven door te vluchten naar de Waddenburcht, die de grote toegangsdeuren aan de zuidkant bij het bemerken van de storm dadelijk wijd open had gezet. Het grote kasteel lag in die tijd nog aan de kust, een kilometer of drie ten noorden van het dorp Wadhuysen. Het lag op een grote, massieve rots, met oostelijk en westelijk geleidelijk naar het zuiden aflopende dijken.

Terwijl de Wadhuysers – op de toenmalige koster na – genoten van de bescherming van de hooggelegen burcht aan het Wad en baden voor hun geliefden in Kweldergat en andere plaatsen aan de kust, sloegen storm en vloed de westelijke dijk kapot waardoor het water het zuidelijk van de burcht gelegen land overspoelde. Het razende water reed voort op de noordwester, maar trof al snel de wierde van Wadhuysen. Het zeewater kaatste via de wierde naar de oostelijke dijk, en sloeg die genadeloos van binnen uit aan gort. De Waddenburcht kwam zo geïsoleerd te liggen, omringd door wild stromend water.

Nadat de kerststorm was gaan liggen en de wonden waren gelikt, werd het dijkherstel voortvarend ter hand genomen. Iets té voortvarend, vermoedelijk. Weliswaar kreeg Kweldergat een nieuwe, verhoogde dijk, maar door een rekenfout van een ambtenaar van de Republiek boog de nieuwe zeedijk naar beneden af en ging die onder het dorp Wadhuysen lopen, dat daardoor buitendijks kwam te liggen.

Toen alle bestuurlijke procedures om de fout te herstellen eindelijk waren doorlopen, waren de werkzaamheden afgerond. Er was niet genoeg geld meer beschikbaar om de dijken oost en west van de Waddenburcht alsnog te herstellen. Daarmee was de Wadderbocht geboren, en was de burcht los van het land geraakt en was de rots waarop ze was gebouwd een eiland geworden. Dat eiland werd na verloop van tijd simpelweg Waddenooghe genoemd: het eiland in het Wad.

Uit de Wadhuyser archieven blijkt genoegzaam hoe het lokale bestuur en de lokale bevolking de gang van zaken rond de aanleg van de nieuwe dijk in het geheel niet konden waarderen. Opmerkelijk is dat uit geen van de overgeleverde documenten blijkt dat de heer en vrouwe van de Waddenburcht zich had aangesloten bij de verontwaardiging. Zou hij het resultaat – zijn burcht op een eiland en niet langer aan de kust – hebben geprefereerd boven de oude situatie?

In de Wadderbocht hebben eb en vloed sinds de kerstvloed van 1717 vrij spel. Bij hoogwater is de Waddenburcht ook enkel te water bereikbaar. Bij laagwater, echter, wordt het oude keienpad weer glinsterend zichtbaar: de oude weg van Wadhuysen naar de burcht. Zo is Waddenooghe dus eigenlijk een getijdeneiland.

Op een zachte, nevelige ochtend in februari liep een man bij laagwater gebogen over het oude keienpad naar de burcht. De weg was glad en glibberig. De man had een lange wandeling achter de rug, een wandeling die was begonnen bij zijn kleine witgepleisterde huisje aan de dijk aan westgrens van de gemeente Wadhuysen. Rond hem dansten witte slierten lucht.

Het pad liep geleidelijk omhoog, het eiland op. Op het moment dat hij nog een meter of twintig van de poort van de burcht verwijderd was, zwaaide een lage deur in de grote toegangspoort reeds voor hem open, in een warm gebaar van welkom.

Wordt vervolgd

Categorieën
Feuilleton Wadhuysen Verhalen

“Wadhuysen” – Aflevering 8: Gedachten

onder stof van jaren terug
glimt een waarheid, zo wrang;
de ramen en deuren dicht
het doek verbergen
laat het stof onberoerd

In zijn werkkamer op de tweede verdieping van het gemeentehuis nam wethouder Andries Kooij nogmaals het geheime observatierapport door dat toezichthouder Rudolf Smit hem onlangs had gegeven. Of beter: het rapport dat door een anoniem persoon was opgesteld in een periode dat de toezichthouder zogenaamd een meerdaagse cursus volgde in Maastricht, een lange periode ziek was gemeld en nog eens op cursus was geweest. Want: nooit zou bekend mogen worden dat Kooij de toezichthouder had gevraagd de clientèle van Café De Jutter te Kweldergat minutieus in kaart te brengen. Het zou anders een acuut einde betekenen van zijn politieke carrière.

Kooij was ervan overtuigd geraakt dat uitbater Tjerk Wielinga meer wist van de vondst van het lijk in het oude gemeentelijke archief. Die kennis kon Tjerk alleen maar van iemand uit het gemeentehuis hebben gekregen, ervan uitgaande dat er niet vanuit politie of justitie was gelekt. Stel dat het één van zijn collega wethouders was geweest, of de burgemeester, die Tjerk op de hoogte had gesteld. Nu het gehele college geheimhouding had beloofd zolang het politieonderzoek nog gaande was, dan zou Kooij interessante informatie hebben waarmee hij later, indien nodig, zijn voordeel kon doen in het politieke proces.

In het geheime rapport trof hij diverse personen die hij niet kende. Maar ook las hij namen en zag hij foto’s van diverse gemeenteambtenaren die hij wél kende en die menigmaal meerdere uren onder werktijd in de kroeg van Tjerk te vinden waren geweest. Dat hoefde natuurlijk niets te betekenen, dacht Kooij. Maar toch omcirkelde hij de namen in het rapport, zodat hij ze later, indien nodig, eenvoudig kon terugvinden. Misschien lukte het Rudolf Smit om eens uit te vinden wat die ambtenaren zoal deden in de kroeg onder werktijd. Ook dat zou natuurlijk interessante en bruikbare informatie kunnen opleveren. Overigens had Kooij niet de indruk dat één van de Wadhuyser ambtenaren op de hoogte was gekomen van de vondst van het lijk. Weliswaar hadden de ambtenaren de nodige reuring gemerkt, veroorzaakt door het politieonderzoek, maar de vondst van het lichaam leek richting de ambtenaren zorgvuldig geheim gehouden. Maar zeker was dit allerminst.

Twee personen uit de klantenkring van Tjerk vielen Kooij in het bijzonder op: Sarah Wildhart, de burgemeestersvrouw, en oud-ambtenaar en amateurhistoricus Dirk Jenstra. De twee bevonden zich vele malen steeds op dezelfde momenten in het café te Kweldergat, hoewel ze nooit samen naar binnen gingen of samen de kroeg verlieten. Ze kwamen steeds kort na elkaar de kroeg binnen, en gingen elk apart weer weg.

Kooij wist dat Jenstra als enige met regelmaat in het oude archief kwam om oude documenten door te spitten. Zou de politie dat al weten? Dat betrof toch interessante informatie. En: waarom kwamen Jenstra en de burgemeestersvrouw zo vaak samen in het café? Toch wel bijzonder, dacht Kooij, dat zo’n illegale observatie zoveel moois kon opleveren.
Sarah Wildhart had het lijk in het oude archief gevonden, zo mijmerde Kooij. Het was het lichaam van een persoon die reeds twintig jaar geleden was overleden. Hoe heette hij ook alweer? Kooij bladerde in zijn notitieboekje. Arend Reegman, zo had de burgemeester gemeld. Niemand uit het college leek hem te kennen.

Het leek Kooij heel voorstelbaar dat Sarah de vondst van het lichaam aan Jenstra had verklapt. Met hun diverse gezamenlijke bezoeken aan de kroeg van Kweldergat zou kroegbaas Tjerk natuurlijk op allerlei manieren op de hoogte kunnen zijn geraakt. Hij was door Sarah en Dirk misschien in vertrouwen genomen. Of hij had in zijn kroeg hierover een gesprek tussen de twee opgevangen.

Kooij maakt enkele aantekeningen in zijn notitieboekje en borg die, met het rapport, zorgvuldig op in een la van zijn bureau die hij afsloot met een sleutel. Toch jammer, dacht Kooij, dat het nog niet was gelukt een collegelid met het lek in verband te brengen.

Burgemeester Wilbert Wildhart stond op uit zijn bureaustoel en liep naar het grote raam aan de noordkant van zijn werkkamer op de derde verdieping van het gemeentehuis. Zeemist trok langzaam landwaarts en was reeds halverwege de Wadderbocht. De torenspitsen van de Waddenburcht op het eiland Waddenooghe waren nog net zichtbaar.

Wildhart probeerde grip te krijgen op zijn gedachten. Hij had zojuist gebeld met de hoofdofficier van Justitie, die de voortgang van het onderzoek met hem had doorgenomen. Veel verder dan de identiteit van het slachtoffer en het feit dat hij al twintig jaar geleden was overleden was het onderzoek nog steeds niet gekomen. De hoofdofficier had de burgemeester het plan voorgelegd om binnenkort met de persvoorlichter van de gemeente en de persofficier bijeen te komen, om te praten over het moment en de wijze waarop de vondst van het lichaam het beste in de openbaarheid zou kunnen worden gebracht. Hopelijk leverde dit nog wat tips op uit het publiek, zo hield de hoofdofficier de burgemeester voor.

Wildhart zag het liefst dat de vondst van het lichaam niet naar buiten zou komen. Dat zou tot verwarring en onrust leiden bij de Wadhuyser bevolking, en veel oud stof kunnen doen verplaatsen dat beter kon blijven liggen.

Op dit moment lukte het Wildhart echter niet daar helder over na te denken. Zijn gedachten bleven namelijk haken bij iets anders dat de hoofdofficier hem in vertrouwen had gemeld: de inhoud van de verklaring die zijn vrouw onlangs op het politiebureau bij de recherche had afgelegd.

Wordt vervolgd

Categorieën
Feuilleton Wadhuysen Verhalen

“Wadhuysen” – Aflevering 7: Vraag en antwoord

vragen, altijd vragen
het antwoord komt bij vlagen
hortend, stotend, moeizaam
de waarheid komt slechts langzaam

‘Fijn dat u even op het bureau kon langskomen, mevrouw Wildeman. En mijn excuses dat u zo lang moest wachten.’ Klaas Ruiter, een lange, slungelige man van begin vijftig in een vale spijkerbroek en roodgeblokt overhemd, ging tegenover Sarah Wildhart zitten aan het kleine tafeltje in een spreekkamer op het politiebureau. Hij ontgrendelde zijn iPad.
‘Het had weinig gescheeld of ik was opgestaan en weggelopen,’ zei de burgemeestersvrouw op verwijtende toon.
‘Nou, nogmaals mijn excuses mevrouw. Ik hoop dat u alsnog bereid bent enkele vragen te beantwoorden.’
‘Moet ik antwoorden?’ vroeg Sarah. ‘Ik bedoel, zwijgrecht enzo?’
De rechercheur glimlachte. ‘Een verdachte kan zich beroepen op zijn of haar zwijgrecht. U bent geen verdachte. U bent een getuige. Maar ook u bent niet verplicht te antwoorden.’
‘Ook een soort zwijgrecht dus.’
‘Ja. Zolang u niet door een rechter wordt gehoord hoeft u niets te zeggen.’
‘O. Nou. Kom maar op.’
‘Goed,’ zei Klaas. ‘Ik wil nog even met u terug naar die dag, begin januari. De dag dat u het lichaam vond in het oude archief van Wadhuysen.’
Sarah sloot haar ogen. Wanneer is dit nou een keer opgelost, dacht ze. We zijn meer dan een maand verder en het is kennelijk nog steeds niet duidelijk wat er is gebeurd.
‘Hier heb ik alles al over gezegd,’ zei Sarah. ‘Ik heb er al heel vaak over gesproken, met u en met uw collega’s. Het staat vast allemaal in uw laptop.’
‘iPad.’
‘Ik bedoel maar.’ Ze stond op. ‘Ik wil naar huis.’
‘Ik weet dat u al meerdere keren heeft verklaard, mevrouw Wildhart. Daar zijn we ook heel blij mee. Maar er is toch nog één aspect waar we graag iets meer van willen weten. Voor het totale plaatje.’
Sarah voelde zich nerveus worden. Ik kan nu doorzetten en weglopen, dacht ze. Maar ik durf niet. Dan komen ze een rechter halen en moet ik praten. Wat zou er gebeuren als ze ook bij een rechter haar mond zou houden?
Ze ging weer zitten. ‘Nou, even dan,’ zei ze.
‘Fijn, dank u. Mijn vraag is eigenlijk heel simpel,’ zei Klaas. ‘Toen u het lijk vond op de grond in het archief, wat deed u daar die dag?’
Sarah kreeg een vreemd, snijdend gevoel in haar buik, iets onder het middenrif.
‘Heb ik al verteld,’ zei ze met trillende stem. ‘Lees maar na op die… dat scherm.’
‘Volgens uw verklaring was u die dag naar het gemeentehuis gegaan omdat u uw man, de burgemeester, wilde spreken.’
‘Ziet u wel? Het staat er allemaal in. Ik heb ook gezegd dat hij er niet was. Nou, later hoorde ik dat hij een ommetje was gaan doen. Ik heb hem geappt. Staat dat er ook in? Ik hoop het toch wel.’
Klaas knikte. ‘Ja. Maar u vond het lichaam in de grote kelder onder het gemeentehuis. In het oude archief.’
‘Ik begin me een beetje aan dit alles te storen meneer Ruiter. Ik heb het idee dat ik niet helemaal serieus wordt genomen. Ik stel voor dat mijn man de burgemeester nog even gaat bellen met de hoofdofficier. Misschien kan die u eens vertellen hoe het hoort. Ik ga.’ Sarah stond opnieuw op.
Klaas sprak nu op iets luidere toon. ‘U was in het oude archief, mevrouw Wildhart. Een ruimte die al jaren niet meer wordt gebruikt.’
Sarah bleef in de deuropening staan. Ze voelde zich verlamd. Klaas vervolgde. ‘Het archief is alleen vanuit de centrale hal van het gemeentehuis bereikbaar, door middel van een speciaal pasje. Dat is een geheel ander deel van het gemeentehuis dan het deel waar de werkkamer van uw echtgenoot is.’
Sarah zweeg. Ze vreesde nu die ene vraag, de vraag die ook was gesteld door haar vriendin en buurvrouw Klaartje.
Was ze maar gewoon naar huis gegaan, dacht ze, toen haar was gebleken dat Wilbert er niet was. ‘Mevrouw Wildhart,’ zei Klaas. ‘U weet dat u niet tot antwoorden bent verplicht. Maar wat ik voor mijn totaalbeeld heel graag wil weten is: wat had u te zoeken in het oude archief? Waarom kon u daar überhaupt komen, door als vrouw van de burgemeester te beschikken over het juiste pasje?’
Sarah Wildhart bleef nog een tijdje in de deuropening staan. Langzaam liep ze terug naar het tafeltje en ging weer tegenover rechercheur Ruiter zitten. Ze zuchtte diep en sloot de ogen. Na een tijdje opende ze haar ogen weer, en keek ze Klaas aan. ‘Meneer Ruiter,’ zei ze. ‘Bent u een gelukkig mens?’
Klaas Ruiter antwoordde niet.
‘Ik bedoel,’ zei Sarah, ‘ik heb de indruk dat u uw werk fijn vindt. Mensen vragen stellen, dat soort dingen. Maar, ik bedoel: aan het einde van de dag gaat u naar huis. Bent u blij om thuis te komen?’
Klaas gaf niet direct antwoord. Hij voelde aan dat het gesprek op een cruciaal punt was beland. Hij besloot mee te gaan op het zelf door Sarah gekozen pad.
‘Ja, mevrouw Wildhart. Ik geniet ontzettend van mijn werk, maar ik ben ook zeker blij als ik bij mijn gezin kan zijn.’ Klaas liet een korte stilte vallen. ‘Is dat bij u ook het geval, mevrouw Wildhart?’
‘Meneer Ruiter, ik wil in alle eerlijkheid antwoord geven op uw vraag. Dat wil ik echt. Maar ik wil eerst bevestigend antwoord op mijn vraag: kan ik erop rekenen dat mijn antwoord vertrouwelijk blijft? Ik bedoel, dat wat ik u ga vertellen, niet buiten het politiebureau bekend gaat worden?’

Wordt vervolgd

Categorieën
Feuilleton Wadhuysen Verhalen

“Wadhuysen” – Aflevering 6: De man op de dijk

in de stilte van de mist
fluisteren danseressen
in het witte rijk
niemand hoort ze, behalve
de man op de dijk

Driemaal daags beklom hij de zeedijk om het land rondom hem te aanschouwen. Om het met al zijn zintuigen te peilen. Des Ochtends, des middags en des avonds. Hij zag de zon opgaan en ondergaan, en hij zag hoe de aarde draaide daar tussenin. Door te zien en te luisteren probeerde hij de wereld te begrijpen. Zijn wereld, de wereld van hem die ook van alle anderen was, maar, zo leerde hij, toch ook weer niet.

Soms kon hij eindeloos ver zien. In de verre verte ontwaarde hij dan, heel in het klein, de windmolens en de rookpluimen van de Grote Haven. Dichterbij had hij dan zicht op de dorpen Kweldergat en Wadhuysen, elk met zijn eigen kerk.

Kweldergat lag vanuit hem bezien het verste weg van de twee dorpen, richting het oosten. Het oude vissersdorp lag binnendijks, bezuiden de grote zeedijk. Landinwaarts lagen uitgestrekte landerijen en enkele boerderijen, waaronder die van Berend Cram en zijn gezin. Ten noorden van Kweldergat, aan de andere kant van de dijk, lagen de drassige kwelders met hun verraderlijke geulen en misleidende paden.

Het dorp Wadhuysen, westelijk van Kweldergat gelegen, lag onhandig buitendijks aan een baai. De zeedijk maakte rond het dorp een slinger naar beneden en weer omhoog, waardoor het gehele dorp in een kom aan de zeekant van de dijk lag: de Wadderbocht. Drie dijkcoupures ontsloten het dorp vanaf landzijde. Bij noorderstorm en springtij sloten de coupures om het achterland van Wadhuysen te beschermen. Het dorp was dan aan zijn lot overgelaten, een speelbal van wind en vloed.

Veelal was het zicht niet zo helder, maar was het heiig. Wazig, lichtblauw grijs grijnsde het landschap hem dan toe. Soms echter zag hij vrijwel niets, door hardnekkige mist van zee of lage nevel uit de grond. Overal waar hij keek zag hij dan witgrijze vochtige lucht zonder diepte. Maar als hij op de dijk was als het mistte, was hij nooit alleen. Na enige tijd in de mist te hebben gestaan, maakten zich roomwitte slierten los uit de natte lucht die zich vormden tot zichtbare slanke danseressen die op de dijk rond hem bewogen. Onder het sierlijke dansen fluisterden ze hem verhalen toe, over de zee vlakbij en ver weg en over de dingen om hem heen: over de bloemen, de ruimte, het gras, de lucht. En over de zon, de maan, het land, en de dieren en de mensen.

Alles wat hem dansend werd toevertrouwd schreef hij op. Minutieus en geordend. Vele schriften en losse vellen schreef hij vol. Na enkele jaren, na duizenden volgeschreven papieren, begon hij lijnen en patronen te zien in de vele verhalen. Vreemde verbanden, soms, die hij ook weer beschreef.

Er was een tijd geweest waarin hij de verbanden en patronen, die hij ‘conclusies’ noemde, met anderen probeerde te delen. In de kroeg van Wadhuysen, in De Jutter bij Tjerk, bij de bakker, de slager en de supermarkt. Overal. Enthousiast vertelde hij over zijn belevenissen met de danseressen op de dijk, over de waarheden die hij hoorde, over de conclusies, in de hoop, met de wens, dat anderen hun voordeel konden doen met de diepe kennis. Maar het echte verhaal was rauw en ontzag niets of niemand. Het toonde de Wadhuysers hun plaats in een eeuwenoud systeem van baas en knecht, in een verbloemende illusie van vrijheid, in een vreemde verbondenheid. De Wadhuysers hoorden het voor het eerst. Niet slechts liefde verblindt, maar ook traditie en macht.

De man op de dijk werd al snel door de inwoners van Wadhuysen genegeerd. De reden was dat de boodschap hen niet beviel. Hij was een niet gewenste spiegel. De burgers van Wadhuysen gingen hem mijden en noemden hem een gek. De man op de dijk, de gek die met mist eenzaam en alleen op de dijk staat en doet alsof hij geesten ziet.

Door de Wadhuyser boeren, bestuurders en dominees, met wie hij ook veelvuldig sprak, werd hij nog feller op afstand gezet. Voor hen was hij niet alleen een confronterende spiegel, maar ook een bedreiging. Ware woorden die vanuit hun perspectief opruiend konden werken, woorden die waren gekeerd tegen hun macht.

Moedeloos en moe gepraat trok hij zich uiteindelijk terug in zijn witgepleisterde huisje bij de dijk. Hij was verward geraakt: waarom wenste niemand te horen hoe de wereld werkelijk in elkaar stak? Zouden de mensen met die kennis de boel niet opnieuw kunnen opbouwen? Anders en eerlijker? Was hij zo naïef te denken dat ook anderen baat zouden kunnen hebben bij zijn inzichten?

Met mist bleef hij luisteren naar het fluisteren van de danseressen op de dijk. Wat hij hoorde, schreef hij nog steeds op. Maar: nu voor hemzelf, niet langer ook voor anderen. Een zinloos werk, dacht hij lang. Nutteloos, nu niemand het wilde horen.

Op een mistige ochtend veranderde er iets. Terwijl hij luisterde naar de danseressen, verscheen uit het niets een andere man op de dijk, gekleed in rood-zwarte kleding. ‘We moeten eens praten,’ zei hij. ‘Over het ware, over het echte. Over de vellen die je hebt volgeschreven. Over hoe we die moeten bewaren. Zeker stellen. Maar we moeten ook praten over jou, over wat te doen als je ouder wordt, en alles niet meer zo gaat zoals toen je jong was. Kom gewoon eens op bezoek om dit te bepraten, bij laagwater. Je weet dat je niet alleen bent.’

De man knikte vriendelijk en liep weer weg, over de dijk richting Wadhuysen. De roomwitte danseressen gingen met hem mee en cirkelden om hem heen. Hij praatte en lachte met hen.
De man op de dijk keek zijn bezoeker na, die al snel verdween in de mist. Maar hij voelde, hij wist dat hij hem kon vertrouwen. Hij wist ook zeker wie hij was, ook al had hij hem niet eerder ontmoet of gezien. Hij wist dus precies waar hij moest zijn bij laagwater om te praten: bij de Waddenburcht op Waddenooghe.

Wordt vervolgd