Categorieën
Muziek Verhalen

Dossier “I Shot the Sheriff” (Bob Marley)

De verdachte in deze zaak wordt beschuldigd van het doden van een deputy, maar hij ontkent ten stelligste dit gedaan te hebben. De feiten liggen volgens hem anders, maar niet minder ernstig: hij heeft naar eigen zeggen niet de deputy, maar sheriff John Brown om het leven gebracht. Ondanks deze gave bekentenis meent de verdachte dat hij niet gestraft kan worden. Hij stelt dat het doden geschiedde in noodweer (self defence) nadat John Brown zijn wapen op de verdachte had gericht, met de intentie – zo beweert de verdachte – hem neer te schieten (aiming to shoot me down). Daarmee zal bedoeld zijn: met de intentie hem te doden.

De verdachte en sheriff John Brown blijken nogal een geschiedenis samen te hebben, zo blijkt uit de verklaring van de verdachte. De sheriff zou hem haten, zonder dat de verdachte weet waarom. De verdachte schetst verder een beeld van jarenlange intimidatie door de sheriff: Every time I plant a seed, he said kill it before it grow, he said kill them before they grow.

Het lijkt aannemelijk dat de verdachte uiteindelijk terecht staat wegens doodslag, strafbaar gesteld in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht:

“Hij die opzettelijk een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan doodslag, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.”

Uitgaande van de feiten zoals die zijn gepresenteerd, lijkt van ‘moord’ geen sprake. Om van moord te kunnen spreken, zal volgens artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht sprake moeten zijn van een levensberoving die opzettelijk én ‘met voorbedachte raad’ is begaan. Om van voorbedachte raad te kunnen spreken, zal de verdachte tijd en gelegenheid moeten hebben gehad om zich te beraden op het besluit John Brown te doden. Hij moet er daadwerkelijk over na hebben kunnen denken. Daarvan lijkt geen sprake, als we uitgaan van de verklaring van de verdachte. John Brown richtte zijn wapen op de verdachte, aiming to shoot him down, waarna de verdachte vrijwel direct zelf een schot afvuurde: Reflexes had got the better of me, zo beweert hij. Het lijkt erop dat de verdachte in een ‘ogenblikkelijke gemoedsopwelling’ heeft gehandeld, waardoor van voorbedachte raad geen sprake kan zijn.

Doodslag dus. Naar Nederlands recht is dit niet een capital offense, zoals de verdachte is verteld. Een capital offense is een delict waarop de doodstraf staat. Doodslag kan – zo bleek al – volgens het Wetboek van Strafrecht worden gestraft met maximaal vijftien jaar gevangenisstraf. Bij moord werkt de voorbedachte raad strafverzwarend. Dan zou de levensberoving gestraft kunnen worden met een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke straf van maximaal dertig jaren. De mogelijke geldboete laat ik maar even rusten.

Onduidelijk is nog wel wie precies van het leven is beroofd. De verdachte wordt achtervolgd omdat hij de deputy zou hebben gedood, maar als gezegd ontkent hij dit en beweert hij dat hij de sheriff van het leven heeft beroofd. Mogelijk is de deputy inderdaad gedood, maar was de verdachte in de veronderstelling dat degene waarop hij zijn wapen richtte de sheriff was. De verdachte zou dan kunnen aanvoeren dat er sprake was van een error in persona – een dwaling omtrent de persoon. Misschien was in plaats daarvan sprake van een aberratio ictis – de verdachte ziet dat de sheriff op hem richt, de verdachte schiet in zelfverdediging, maar raakt onbedoeld de deputy die vlak naast de sheriff staat. Voor het bewijs van het opzettelijk ‘een ander’ van het leven beroven maakt dit allemaal niet uit.

Laten we voor het vervolg ervan uitgaan dat het werkelijk de sheriff was die was gedood. De verdachte heeft het doden van sheriff John Brown zoals bleek bekend, maar hij beroept zich op een zogenaamde rechtvaardigingsgrond: de doodslag op Brown is in noodweer gepleegd. Als het beroep op noodweer slaagt, dan zal de verdachte volgens ons systeem niet worden vrijgesproken, maar worden ‘ontslagen van alle rechtsvervolging’. Dit is vooral een technische kwestie; als noodweer kan worden vastgesteld, dan kan de verdachte simpelweg niet worden veroordeeld en is hij voor wat betreft de doodslag een vrij man.

Noodweer is nader omschreven in artikel 41 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht:

“Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.”

Verdachte beweert dus een doodslag te hebben begaan, welk feit geboden zou zijn geweest door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ‘ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding’ door John Brown. Of er sprake was van een ‘wederrechtelijke’ aanranding verdient nader onderzoek. Als sheriff Brown in zijn recht stond – denk aan de situatie van een rechtmatige aanhouding van een vuurwapengevaarlijke verdachte – dan zal van noodweer geen sprake kunnen zijn. De aanleiding tot de shoot out is echter onduidelijk. De verdachte zegt: Freedom came my way one day, and I started out of town, yeah! All of a sudden I saw sheriff John Brown aiming to shoot me down, so I shot, I shot, I shot him down. Zag John Brown zijn kans schoon om voor eens en voor altijd op koelbloedige wijze af te rekenen met zijn aartsvijand, toen hij hem de stad uit zag gaan? Of was onze verdachte ontsnapt uit de gevangenis en ontvluchtte hij – gewapend en wel – de stad?

Van een fysieke aanranding van het lijf van de verdachte lijkt geen sprake te zijn geweest. John Brown richtte zijn wapen op de verdachte, aiming to shoot him down, maar de sheriff was uitgeschakeld voordat hij de trekker overhaalde. Voor het aannemen van noodweer maakt dit niet uit. Het begrip ‘ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding’ is door de rechtspraak uitgebreid en omvat ook een ‘onmiddellijk dreigend gevaar’ voor een wederrechtelijke aanranding. Van een rechtmatige zelfverdediging kan dus ook al sprake voordat iemands lijf daadwerkelijk wordt aangevallen. In situaties waarin iemand op het punt staat een ander neer te schieten is dat ook te zien als een zeer terechte uitbreiding.

Enige voorzichtigheid is op dit punt wel op zijn plaats. Want: richtte John Brown wel zijn wapen op de verdachte teneinde hem neer te schieten? De verdachte beweert dit, maar is dat ook zo? Wilde Brown hem hooguit, indien nodig, in een minder vitaal lichaamsdeel raken om een rechtmatige arrestatie te vergemakkelijken? Wilde Brown hooguit dreigen met schieten? Dit zou nader onderzocht moeten worden. Daarbij is nog wel van belang dat de verdachte ook vrijuit gaat als hij in redelijkheid kon menen dat hij zou worden neergeschoten. Dat noemen we dan geen noodweer meer, maar een vorm van ‘verschoonbare dwaling’. Ook als daarvan sprake is, gaat de verdachte vrijuit.

Als we ervan uitgaan dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte, door de levensbedreigende situatie die was ontstaan, dan zijn we er nog niet. De verdediging zelf dient namelijk ook nog onderzocht te worden. Het gepleegde feit, in dit geval de doodslag, moet – zie artikel 41 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht – zijn geboden door de noodzakelijke verdediging van het lijf. Een verdediging is niet noodzakelijk als de verdachte zich op eenvoudige wijze aan de aanval had kunnen onttrekken. Ofwel: als je kunt vluchten – vlucht! Maar: van een vluchtplicht spreken we niet (meer). Vluchten moet namelijk ook van de verdachte kunnen worden ‘gevergd’. Als na jarenlange intimidatie de sheriff een behoorlijke stap verder gaat – en het kunnen inschakelen van de politie op dat moment wat minder reëel lijkt – mogen de hakken mogelijk in het zand worden geplant om het vege lijf voor altijd te redden.

Bij de vraag of de verdediging ook geboden was, staat de wijze van verdedigen centraal. Is niet een veel te zwaar middel ingezet om de aanval af te weren? In dit geval lijkt het uitschakelen van de persoon die een wapen op hem richt teneinde hem neer te schieten – aiming to shoot him down – ‘geboden’ te zijn om het eigen lijf te redden. Het is lijf om lijf, zo lijkt het. Een interessant punt kan nog wel zijn of de verdachte een geoefend schutter is en om die reden in staat was geweest de sheriff uit te schakelen zonder hem te doden. Het maakt bij dit alles overigens niet uit of de verdachte al dan niet een vergunning had voor het wapen. Het voorhanden hebben van een wapen zonder vergunning kan als extra, losstaand feit aan de beschuldiging worden toegevoegd, maar zal geen invloed hebben op de vraag of er sprake kan zijn van noodweer.

Zal onze verdachte worden gestraft wegens de doodslag op sheriff John Brown, of zal hij zich met succes op noodweer kunnen beroepen? Dossier ‘I Shot the Sheriff’ roept nog diverse vragen op, zodat nog geen conclusies kunnen worden getrokken.

Den Andel, maart 2023

In de Dossier-serie worden liedjes – met een knipoog – aan een Nederlandse strafrechtelijke analyse onderworpen, waarbij wordt geabstraheerd van vervolgingsbeletselen, rechtsmacht en andere voor de hand liggende obstakels.

Categorieën
Graven met Gritter Verhalen

Graven met Gritter #1 – Een dubieuze afkomst

Als mijn stamboom in de mannelijke lijn wordt teruggevolgd ontstaat in eerste instantie een traditioneel beeld. Mijn vaders vader heette Jan, diens vader heette Johannes, daarna kwam weer een Jan en vervolgens was er weer een Johannes. Het zou niet verbazen als de volgende in de lijn wederom een Jan zou zijn geweest. Het geval wil, dat dit mogelijk zo is. Of het klopt, is de vraag. Wat zeker is, is dat de stamboom voor wat betreft de mannelijke lijn bij de laatste Johannes stopt en overschakelt naar een vrouwelijke voorouder. Wie de vader is van deze Johannes, die in zijn werkzame leven koopman, schaapsherder en winkelier is geweest, is onduidelijk. Hij is volgens de stamboom namelijk het kind van ‘oudgrootmoeder’ Jantien Alberts Gritter (ook wel ‘Grutter’ genoemd) en NN. Geen officiële Jan, maar wel Jantien.

De achternaam Gritter komt in mijn tak dus uiteindelijk van Jantien, want ook haar zoon Johannes kreeg haar familienaam. Maar of iedereen hem zo kende?

Jantien (1793-1873) stond in 1869 nog in de boeken als arbeidster. Of ze in dat jaar, op haar zesenzeventigste, nog steeds als zodanig de kost verdiende, is onbekend. Bij haar overlijden was ze in ieder geval ‘zonder beroep’. Wel kan worden achterhaald dat ze in haar leven moeder is geweest van in totaal zeven kinderen. Dit betroffen een zoon uit haar eerste huwelijk, drie zonen en een dochter uit een tweede huwelijk, een dochter uit een onbekende derde relatie en Johannes uit een onbekende vierde relatie. Met de vierde partner zou ze sinds 1836 hebben samengewoond. Johannes zelf is op 10 juni 1837 geboren in Ruinen.

Hoewel de vader van Johannes in de stamboom wordt aangeduid met NN, is zijn mogelijke naam bewaard gebleven in de familieherinnering. Mijn vader, helaas overleden, heeft mij de vermoedelijke naam én het beroep doorgegeven van onze gezamenlijke – officieel onbekende – voorouder. Als ik me de gesprekken met mijn vader goed herinner, was hij niet helemaal zeker. Er was een aarzeling in zijn stem. Ook hij moest het natuurlijk doen met een herinnering, een familieverhaal. Feit is wel dat mijn vader menig voorouder heeft gekend en daardoor een directere lijn had met zijn voorgangers. Hij was zelf geboren in 1933. Johannes, de zoon van Jantien, overleed in 1922, zodat hij die natuurlijk niet heeft kunnen meemaken. Wel heeft hij een zoon van die Johannes moeten kennen: mijn eigen vaders overgrootvader Jan. Die is namelijk overleden in 1948. Ook een zoon van deze Jan, mijn vaders opa Johannes (overleden in 1981) en zijn eigen vader Jan (overleden in 1956) waren aanwezig in zijn leven. Ter vergelijking: zelf heb ik, buiten mijn vader, geen van deze heren gekend. Waarom dit ook de in 1981 overleden ‘laatste’ Johannes betreft (mijn overgrootvader dus) is voer voor een ander bericht.

Johannes kreeg zijn officiële achternaam Gritter van zijn moeder Jantien. Maar volgens mijn vader was hij in Ruinen vooral bekend onder een andere achternaam. Dat was de familienaam van zijn vermoedelijke vader. De zoon van Jantien werd in het dorp Johannes Kel genoemd en Johannes’ vader zou Jan Kel heten. Zijn beroep, in ieder geval in de herinnering van mijn vader: marskramer. Ik stel me voor dat de man op een goede dag – met zijn nering op de rug – stoffig door stuifzand en vermoeid door een lange voettocht bij Jantien aanklopt, die hem binnenlaat opdat hij haar zijn waren kan tonen en hij bij de haard kan aansterken met koffie en jenever.

Het verhaal eindigt hier niet. Ik heb namelijk enkele bronnen gevonden waaruit blijkt van in ieder geval ‘een’ band tussen Jantien Alberts Gritter – de moeder van Johannes – en ene Jan Kel, volgens de overlevering de vader van de in 1837 geboren Johannes. Een eerste bron betreft de geboorteaangifte van Johannes. Wat blijkt: de komst van de kleine Johannes is aan de autoriteiten gemeld door… Jan Kel.

Deel aangifte van de geboorte van Johannes (bron: Drents Archief (online); Geboorteregister Ruinen 1837, archiefnummer 0165.023, inventarisnummer 1837, aktenummer 28)

Uit de aangifte volgt dat Jan Kel – zo kan de met vulpen geschreven naam in elk geval gelezen worden – op 12 juni 1837 verscheen voor de burgemeester van Ruinen, Jhr. mr. Hendrik Gerard van Holthe tot Echten, om te verklaren dat Jantien Alberts Gritter, oud veertig jaar (maar in werkelijkheid ouder), op de tiende juni 1837 des avonds om vijf uur bij Jantien thuis is bevallen van een zoon, aan wie hij – Jan Kel – de naam Johannes gaf. De aangever zou 52 jaar zijn geweest en wever van beroep. De aangifte is uiteindelijk niet mede ondertekend door Jan, maar door twee getuigen: een schoolonderwijzer en een ‘landbouwer’. Jan Kel verklaarde namelijk “zijn naam niet te kunnen schrijven, als hebbende zulks niet geleerd”.

Deel 2 geboorteaangifte Johannes (bron: Drents archief (online); Geboorteregister Ruinen 1837, archiefnummer 0165.023, inventarisnummer 1837, aktenummer 28)

Een wever is geen marskramer, maar mogelijk bleek dat Jan Kel, nadat hij eenmaal was neergestreken in Ruinen en de liefde van zijn leven had gevonden, meer in zijn mars had dan enkel huishoudelijke waren.

Een ander verband tussen Jantien Alberts Gritter en Jan Kel volgt uit de overlijdensakte van Jan.

Overlijdensakte Jan Kel (Bron: Drents Archief (online); Overlijdensregister Ruinen 1842, archiefnummer 0167.023, inventarisnummer 1842, aktenummer 22)

Uit de verklaring volgt dat Jan Kel, wever van beroep, geboren in het Overijsselse Hengelo in 1785, zoon van Johannes Kel en ene Aaltien, op 10 juni 1842 om zes uur ’s ochtends is overleden. Precies op de vijfde verjaardag van Johannes. Plaats van overlijden: Ruinen, ’ten huize’ van de weduwe Albert Lukas Kuik. Deze Albert treffen we in de familiestamboom aan als de in 1828 overleden eerste echtgenoot van… Jantien Alberts Gritter.

Een interessant gegeven uit de verklaring is dat Jan Kel gehuwd was. Een nadere zoektocht leert dat hij in 1813 is getrouwd en vader was van vier kinderen, waarvan de jongste is geboren in 1821. Zijn vrouw, Femmetje Klaver, overleed in Meppel in 1853. Hoe Jan in Ruinen is terechtgekomen om daarna – althans dat vermoed ik – niet meer terug te keren naar zijn vrouw, is in nevelen gehuld.

De Jan Kel die hier wordt opgevoerd komt in stamboomonderzoek terug als zijnde geboren op 1 oktober 1786 en overleden op 10 juni 1842. Het in de overlijdensverklaring genoemde geboortejaar 1785 lijkt te berusten op een vergissing.

Diverse bronnen wijzen dus op een band tussen Jan Kel en mijn oudgrootmoeder Jantien. Daar komt de herinnering van mijn vader nog eens bij. Of ik daarmee mede afstam van wever Jan Kel, die wellicht als marskramer heeft rondgetrokken? De afkomst blijft dubieus.

Den Andel, oktober 2020

[In dit verhaal is, naast materiaal uit het Drents Archief, gebruik gemaakt van diverse genealogiesites en online stambomen, zoals Henglias, Genealogie Online en de genealogiepagina’s van Gerrit Speek.]