Ik zie mijn handen: Licht gebruind, niet de jongste Littekens – een oude snijwond, Een schroeiwond: Iets met een hete motor van een maaier
Ik zie ringen: Een feest in negen en negentig Een feest in tweeduizend drie En nog een derde – markerende symboliek, Oude haltes op de tijdlijn Tezamen met de wonden: Ooit gaaf en glad, nu putjes en krassen
Ik sta stil en zie mijn handen En kijk terug langs het lange spoor Ik stel die oude vraag: Hoe ging het zo snel voorbij? Waar is de tijd gebleven? Decennia ging ik vooruit, in het nu Rijdend op de tijd, van halte tot halte Station to station Alsmaar door
Ik sta stil en kijk terug En ik zie waar verloren tijd is te vinden: De zandloper staat stevig Met onderin de basis, de vervlogen jaren
Ik kijk beter en zie ook: De tijd glijdt voort Genadeloos – Steeds minder korrels te gaan
De tijd glijdt voort – voort zolang het duurt In de hoop, met de wens Dat ik nog lang kan bouwen Op en aan de basis
Den Andel, september 2022
(Dit gedicht is eerder verschenen als onderdeel van de gastcolumn ‘Tijd’ op de website van Bert Koster)
Afgelopen week ontvingen we het treurige bericht dat Roelof Hartholt, alias Foleor van Steenbergen, is overleden. Foleor profileerde zich als ’toondichter’. Hij was een klassiek geschoolde klavierman, voor wie het harmonium, de piano of het keyboard geen geheimen kende. Hij combineerde zijn muziekspel met het voordragen van zijn eigenzinnige poëzie, die hij op handgeschreven briefjes uit zijn kleding tevoorschijn toverde. Hij was een flamboyante romanticus, die niet te beroerd was om met woorden links en rechts een heilig huisje neer te halen als het hem uitkwam. Als hij verwarring kon zaaien, was hij in zijn element. Zijn voorliefde voor oude Britse auto’s ontging niemand. Gezeten in een Jaguar was hij bovenal een heer. Hij leefde zichzelf, hij ademde zichzelf: hij was een ware kunstenaar in hart en nieren. Hij woonde in Boerakker, op een terrein – zo (s)telde hij zelf – met duizend bomen.
Ik leerde Foleor kennen in de stad Groningen, in 2011. De exacte datum kan ik nog achterhalen, want de ontmoeting gaf me aanleiding die wereldkundig te maken via Twitter:
De bewuste vrijdag was de 30e september 2011. In galerie Forma Aktua aan de Nieuwstad in Groningen vond toen de presentatie plaats van een bundel met werk van negen dichters en drie fotografen. De galerie was opgenomen in het satellietprogramma van de fotomanifestatie Noorderlicht, en met de bundel werd het dertigjarige bestaan van de galerie gevierd. In de tweet refereerde ik aan het allereerste ‘Dichters op het Erf’ poëziefestival, op Cultuurerf Andledon georganiseerd. Verward als ik mogelijk was door de ontmoeting, twitterde ik prompt de datum verkeerd: dat had 15 juli 2012 moeten zijn.
De opzet van de gepresenteerde bundel was dat negen dichters van te voren een foto toegestuurd kregen, waarbij dan een gedicht moest worden geschreven. Het betrof een initiatief van onder meer Paul Borggreve. Ik heb gezocht, maar heb de foto niet terug kunnen vinden. Wel weet ik nog dat de foto wekenlang op mijn werkkamer op Andledon heeft gehangen, zodat ik er elke dag naar kon kijken voor de broodnodige inspiratie. Dat viel nog niet mee. Op de foto waren, ietwat wazig, een aantal mensen te zien bij een deuropening. Aangezien de bundel dertig jaar Forma Aktua betrof, kon ik ervan uitgaan dat de foto in de galerie genomen was. Eén mensfiguur viel met name op: een grote kerel met een kenmerkende baard, die – in ieder geval in mijn herinnering – voorzien was van klassieke schildersbaret. Ik kende hem niet. De mensen om hem heen leken zich gretig te laven aan zijn centrale aanwezigheid. Ze lachtten of keken speels en guitig.
Ik stelde me zo voor dat de man met de baard het middelpunt was van een levendige conversatie over kunst of iets anders, waarbij de foto ooit was genomen bij een opening van een expositie in Forma Aktua. Misschien was de man met de baard wel de kunstenaar wiens werk centraal stond in die expositie. Geen idee: ik moest als dichter roeien met de fotografische riemen die me werden aangereikt. In mijn worsteling dacht ik: had ik maar een foto van een object gekregen. Dan was ik er snel uitgekomen. Maar ik moest het doen met een foto van mensen, mensen die ik niet kende. Zelf was ik nog nooit in Forma Aktua geweest, tot de bundelpresentatie.
Mijn gedicht, afgerond op 5 september 2011, ligt nog wel in mijn archief. Het is getiteld ‘Kletsen: geen kunst’ en het luidt als volgt:
“Kunst. Wie er zelf niets van bakt, praat gretig gulzig met gans het lijf met lieden wier vragen verhullen, dat een leegte hen verscheurt
Kunst is alchemie De kunstenaar, de ware dan, kneedt kiezels, korrels, brokken steen tot ronde gouden parels Volgens welk recept, dat weet geeneen, ook de kunstenaar zal zwijgen Oprecht gezien, een onbenul: de ware kunstenaar
Wie hem hongerig vraagt naar de herrekomst van het beeld, de vorm, het vers zal snel zijn ware aard herkennen
De kunstenaar, het holle vat, zal omstandig breeduit kletsen hij weet het goed, ’t is rationeel hij doet het zonder muze
De kunstenaar, de ware dan, zal stotteren, hakkelen, zwijgen hij weet het niet, het is magie hij eert verstild zijn muze
Bij vernissage, of andere start, is hij vooral gebaat bij kruidig converseren over het klotenweer, de vossenstand of de toestand in het buitenland”
In mijn dichterlijke gedachten kon het met de man-met-baard twee kanten opgaan: hij was het breeduit kletsende holle vat zonder muze, of de hakkelende ware kunstenaar die ook niet weet wat hem overkomt. Op de avond van de bundelpresentatie, waarbij de deelnemende dichters hun werk ten gehore zouden brengen, schrok ik zowaar bij binnenkomst. De man-met-baard bleek aanwezig, en een naam te hebben: Foleor van Steenbergen. Wat als hij een typisch hol vat zou blijken te zijn? Het had dan zowaar nog een hele bijzondere avond kunnen worden.
Ik heb die avond, noch later, niet goed kunnen peilen wat Foleor van het gedicht vond. Mogelijk had hij er geen bijzondere gedachten bij en vatte hij het geenszins op als een focus op de man-met-baard. Wel durf ik, na zo’n tien jaar, de balans op te maken. Hoewel ik hem de laatste jaren niet meer heb gesproken, heb ik hem na het eerste handen schudden in Forma Aktua vele malen getroffen op Andledon, zowel als toondichter als gast. Ook daarbuiten kruisten onze wegen, op de meest uiteenlopende poëziebijeenkomsten die elders werden georganiseerd.
Ik gaf het aan het begin al weg: Foleor was een waar kunstenaar, een man die het kunstenaarschap niet als beroep had gekozen, maar simpel doch rijk als kunstenaar leefde. Hij was verre van een hol vat, maar zeker ook geen onzekere hakkelaar. Hij kon breeduit kletsen over het klotenweer, de vossenstand – of de toestand in het buitenland. En bewezen is dat hij beschikte over muzen, die hij gematerialiseerd en wel meenam op toertochten en optredens.
In een oude Jag met engelenvleugels ben je nu op reis. Foleor: het ga je goed!
Vandaag (1 december) start de Andledon Adventskalender! Iedere dag tot en met 24 december zal ik op het YouTube-kanaal van Cultuurerf Andledon de voordracht van een gedicht of de uitvoering van een liedje plaatsen. De minifilmpjes komen steeds om 20:00 beschikbaar.
Klik HIER voor toegang tot het YouTube-kanaal van Cultuurerf Andledon!
Onlangs ontving ik in een kloek pakket een aankoop via Marktplaats: een tweedehands platenspeler. Het apparaat is een Akai AP-A100 uit de jaren tachtig. Op zich niets bijzonders; het apparaat doet vooral wat het moet doen, en dat is: plaatjes draaien. Ik diende nog wel een voorversterkertje te kopen om de Akai fatsoenlijk te laten functioneren, want mijn oude Marantz van rond de eeuwwisseling had het vinyl reeds verbannen door tussen de honderden typen ingangen niet een phono-ingang op te nemen.
De speler gaf uiteraard aanleiding te grasduinen door de sterk verstofte platencollectie. Inderdaad: een platencollectie. Voor wat betreft de muziek bestond mijn jeugd in de jaren zeventig en tachtig uit radio, vinyl en cassettebandjes. De cd, de dvd en Spotify bestonden nog niet.
Mijn verzameling platen bestaat eigenlijk uit drie delen. Mijn oudste broer is jaren geleden geëmigreerd en hij had zijn platen aan mijn andere broer in bewaring gegeven. Die andere broer gaf uiteindelijk zijn eigen platen én de collectie van de oudste broer aan mij, onder het heilige beding dat ik nooit een album uit die twee verzamelingen zou verkopen. Het derde deel van het geheel betreft natuurlijk mijn eigen langspeelplaten.
Op een enkele omgeruilde plaat na heb ik alle elpees nog die ik ooit zelf heb gekocht. Ook mijn allereerste is er nog. Ik weet nog hoe ik er aan kwam. Met de broekzak gevuld met zakcentjes liep ik op een zaterdagmiddag vanuit huis naar de Langestraat in Winschoten, naar muziekzaak Larmoyeur. Daar traden die middag de toen immens populaire en deels uit Winschoten afkomstige New Adventures op, ter promotie van hun allereerste langspeelplaat. In mijn herinnering zat ik toen in de zesde klas van de lagere school (groep 8, zeggen we nu), maar gezien het jaar en de periode waarin de plaat uitkwam (winter 1980) moet het de tweede helft van klas 5 zijn geweest.
Na afloop van het miniconcert liep ik met de vers aangeschafte elpee naar zanger en gitarist Peter Bootsman, drummer Henk Torpedo en bassist Harry de Winter en vroeg om een handtekening. En die kreeg ik, drie keer.
Het eindelijk weer eens draaien van het hitnummer Come on bracht meer herinneringen boven. Zo heb ik samen met twee maatjes dat nummer nog eens geplaybackt tijdens een soort Soundmixshow op de lagere school. We waren natuurlijk gehuld in leren jasjes. Om mijn nek hing de gitaar van één van mijn broers, waarop prominent de naam van zijn toenmalige band stond: The Ditch. Veel verder dan luchtgitaarspelen kwam ik niet. Pas een jaar of twintig later nam ik zelf de gitaar ter hand.
Het optreden in muziekzaak Larmoyeur was het allereerste liveoptreden dat ik ooit had meegemaakt. In de jaren erna, vooral na de middelbareschooltijd, zouden er nog veel indrukwekkende optredens volgen: Tina Turner, The Rolling Stones, Supertramp, Neil Young & Crazy Horse, The Dubliners, Herman Brood & His Wild Romance, Willy DeVille, Luka Bloom en meer. En natuurlijk, sinds begin 2013, prachtige liveoptredens op het podium van Cultuurerf Andledon. Maar de New Adventures was het eerste avontuur, het begin van veel moois wat zou volgen.
Het is een vraag die me als kind in de jaren zeventig en begin jaren tachtig vaak is gesteld: ‘Ben jij familie van…?’ Nog vóór de naam werd uitgesproken wist ik al precies op wie de vragensteller doelde. Er was in die jaren namelijk maar één Gritter die met regelmaat de kranten haalde en grote bekendheid genoot, in ieder geval bij het sportminnende publiek: voetballer Ab Gritter.
Na FC Groningen, waar Ab uiteindelijk tot halverwege 1975 zou blijven, volgde een langdurige verbintenis (tot ergens in 1982) met FC Twente. In zijn laatste jaren als voetballer streed hij voor het Deense Kolding IF en SC Heracles. Daarna werkte hij als trainer, onder meer in Denemarken en in Schotland en voor SC Heerenveen. In 2008 overleed hij – veel te jong – aan een hartaanval.
Op de regelmatig terugkerende vraag of ik familie ben van Ab Gritter had ik steevast als antwoord: ‘Ongetwijfeld.’ Er zijn nu eenmaal – relatief gezien – niet zo heel veel Gritters in Nederland en ik durfde als jochie de stelling al aan dat alle mensen met de achternaam Gritter tot dezelfde stam behoren. Maar de boom is sedert de zeventiende eeuw – de tijd van onze oudste bekende ‘oer Gritter’ – behoorlijk vertakt geraakt. Op de vervolgvraag hoe ik dan familie ben van voetballer Ab (die is geboren met de voornamen Albert Jan) moest ik het antwoord altijd schuldig blijven.
Wat mij betreft is eindelijk de tijd gekomen om uit te vinden hoe de familierelatie precies in elkaar steekt. Zo kan ik voor eens en voor altijd definitief de vraag beantwoorden: ‘Gritter, ben jij familie van Ab Gritter?’ In het relaas dat volgt, zal een oude bekende opduiken: Jantien Alberts Gritter, de moeder die haar achternaam gaf aan haar jongste kind Johannes – de achternaam waaraan ik de mijne te danken heb. Hierover schreef ik eerder in het bericht Een dubieuze afkomst.
Als ik de familielijn met de achternaam Gritter van vóór mijn vader terugvolg, kom ik achtereenvolgens de volgende personen tegen:
Jan Gritter
1912-1956
Johannes Gritter
1891-1981
Jan Gritter
1865-1948
Johannes Gritter
1837-1922
Jantien Alberts Gritter
1793-1873
Jantien Alberts Gritter was het oudste kind van Hendrikje Willems Pander (1776-?) en Albert Geerts Gritter (1771-1814). Deze Albert werd ook wel ‘Grutter’ genoemd, overigens net als Jantien. Naast Jantien kregen Hendrikje en Albert nog zes kinderen. Naast de heel jong overleden Geert Alberts (1794- vóór 1796) en Geert Alberts (1796 – vóór 1798) waren dit Geert Alberts, Willem Alberts, Femmigje Alberts en Jan Alberts. De derde Geert Alberts, Jantiens oudste jongere broer dus, trouwde in 1818 met Jantien Arends. Eén van de lijnen die daar weer uit voortvloeit blijkt te leiden naar de in 1949 geboren Ab Gritter, die in 1972 toetrad tot het legioen van FC Groningen.
‘Gritter, ben je familie van Ab Gritter?’ Het antwoord is, zoals ik altijd al dacht: ja. ‘Maar: hoe dan?’ Ook die vraag valt nu eindelijk goed te beantwoorden. Als de stamboom van Ab in mannelijke lijn wordt gevolgd, blijkt één van zijn voorvaderen, Geert Alberts, een jonger broertje te zijn geweest van mijn ‘oudgrootmoeder’ Jantien Alberts Gritter. In onze afkomst delen we daarmee de ouders van mijn Jantien en zijn Geert: Albert Geerts Gritter en Hendrikje Willems Pander. De familielijnen liggen daarmee behoorlijk uit elkaar, maar toch: we zijn familie.
Of de jeugd van huize Gritter-Pander wel eens samen een balletje heeft getrapt, is onbekend. Het spelletje is al oud, maar het moderne voetbal met al zijn regels wordt vaak in een veel later jaar gesitueerd: in 1863, het jaar waarin de Engelse Football Association werd opgericht.