Afgelopen week ontvingen we het treurige bericht dat Roelof Hartholt, alias Foleor van Steenbergen, is overleden. Foleor profileerde zich als ’toondichter’. Hij was een klassiek geschoolde klavierman, voor wie het harmonium, de piano of het keyboard geen geheimen kende. Hij combineerde zijn muziekspel met het voordragen van zijn eigenzinnige poëzie, die hij op handgeschreven briefjes uit zijn kleding tevoorschijn toverde. Hij was een flamboyante romanticus, die niet te beroerd was om met woorden links en rechts een heilig huisje neer te halen als het hem uitkwam. Als hij verwarring kon zaaien, was hij in zijn element. Zijn voorliefde voor oude Britse auto’s ontging niemand. Gezeten in een Jaguar was hij bovenal een heer. Hij leefde zichzelf, hij ademde zichzelf: hij was een ware kunstenaar in hart en nieren. Hij woonde in Boerakker, op een terrein – zo (s)telde hij zelf – met duizend bomen.
Ik leerde Foleor kennen in de stad Groningen, in 2011. De exacte datum kan ik nog achterhalen, want de ontmoeting gaf me aanleiding die wereldkundig te maken via Twitter:
De bewuste vrijdag was de 30e september 2011. In galerie Forma Aktua aan de Nieuwstad in Groningen vond toen de presentatie plaats van een bundel met werk van negen dichters en drie fotografen. De galerie was opgenomen in het satellietprogramma van de fotomanifestatie Noorderlicht, en met de bundel werd het dertigjarige bestaan van de galerie gevierd. In de tweet refereerde ik aan het allereerste ‘Dichters op het Erf’ poëziefestival, op Cultuurerf Andledon georganiseerd. Verward als ik mogelijk was door de ontmoeting, twitterde ik prompt de datum verkeerd: dat had 15 juli 2012 moeten zijn.
De opzet van de gepresenteerde bundel was dat negen dichters van te voren een foto toegestuurd kregen, waarbij dan een gedicht moest worden geschreven. Het betrof een initiatief van onder meer Paul Borggreve. Ik heb gezocht, maar heb de foto niet terug kunnen vinden. Wel weet ik nog dat de foto wekenlang op mijn werkkamer op Andledon heeft gehangen, zodat ik er elke dag naar kon kijken voor de broodnodige inspiratie. Dat viel nog niet mee. Op de foto waren, ietwat wazig, een aantal mensen te zien bij een deuropening. Aangezien de bundel dertig jaar Forma Aktua betrof, kon ik ervan uitgaan dat de foto in de galerie genomen was. Eén mensfiguur viel met name op: een grote kerel met een kenmerkende baard, die – in ieder geval in mijn herinnering – voorzien was van klassieke schildersbaret. Ik kende hem niet. De mensen om hem heen leken zich gretig te laven aan zijn centrale aanwezigheid. Ze lachtten of keken speels en guitig.
Ik stelde me zo voor dat de man met de baard het middelpunt was van een levendige conversatie over kunst of iets anders, waarbij de foto ooit was genomen bij een opening van een expositie in Forma Aktua. Misschien was de man met de baard wel de kunstenaar wiens werk centraal stond in die expositie. Geen idee: ik moest als dichter roeien met de fotografische riemen die me werden aangereikt. In mijn worsteling dacht ik: had ik maar een foto van een object gekregen. Dan was ik er snel uitgekomen. Maar ik moest het doen met een foto van mensen, mensen die ik niet kende. Zelf was ik nog nooit in Forma Aktua geweest, tot de bundelpresentatie.
Mijn gedicht, afgerond op 5 september 2011, ligt nog wel in mijn archief. Het is getiteld ‘Kletsen: geen kunst’ en het luidt als volgt:
“Kunst. Wie er zelf niets van bakt, praat gretig gulzig met gans het lijf
met lieden wier vragen verhullen, dat een leegte hen verscheurt
Kunst is alchemie
De kunstenaar, de ware dan, kneedt kiezels, korrels, brokken steen
tot ronde gouden parels
Volgens welk recept, dat weet geeneen, ook de kunstenaar zal zwijgen
Oprecht gezien, een onbenul: de ware kunstenaar
Wie hem hongerig vraagt naar de herrekomst
van het beeld, de vorm, het vers
zal snel zijn ware aard herkennen
De kunstenaar, het holle vat, zal omstandig breeduit kletsen
hij weet het goed, ’t is rationeel
hij doet het zonder muze
De kunstenaar, de ware dan, zal stotteren, hakkelen, zwijgen
hij weet het niet, het is magie
hij eert verstild zijn muze
Bij vernissage, of andere start, is hij vooral gebaat
bij kruidig converseren
over het klotenweer, de vossenstand
of de toestand in het buitenland”
In mijn dichterlijke gedachten kon het met de man-met-baard twee kanten opgaan: hij was het breeduit kletsende holle vat zonder muze, of de hakkelende ware kunstenaar die ook niet weet wat hem overkomt. Op de avond van de bundelpresentatie, waarbij de deelnemende dichters hun werk ten gehore zouden brengen, schrok ik zowaar bij binnenkomst. De man-met-baard bleek aanwezig, en een naam te hebben: Foleor van Steenbergen. Wat als hij een typisch hol vat zou blijken te zijn? Het had dan zowaar nog een hele bijzondere avond kunnen worden.
Ik heb die avond, noch later, niet goed kunnen peilen wat Foleor van het gedicht vond. Mogelijk had hij er geen bijzondere gedachten bij en vatte hij het geenszins op als een focus op de man-met-baard. Wel durf ik, na zo’n tien jaar, de balans op te maken. Hoewel ik hem de laatste jaren niet meer heb gesproken, heb ik hem na het eerste handen schudden in Forma Aktua vele malen getroffen op Andledon, zowel als toondichter als gast. Ook daarbuiten kruisten onze wegen, op de meest uiteenlopende poëziebijeenkomsten die elders werden georganiseerd.
Ik gaf het aan het begin al weg: Foleor was een waar kunstenaar, een man die het kunstenaarschap niet als beroep had gekozen, maar simpel doch rijk als kunstenaar leefde. Hij was verre van een hol vat, maar zeker ook geen onzekere hakkelaar. Hij kon breeduit kletsen over het klotenweer, de vossenstand – of de toestand in het buitenland. En bewezen is dat hij beschikte over muzen, die hij gematerialiseerd en wel meenam op toertochten en optredens.
In een oude Jag met engelenvleugels ben je nu op reis. Foleor: het ga je goed!
Gritter