Categorieën
Feuilleton Wadhuysen Verhalen

“Wadhuysen”- Aflevering 2: Locus delicti

schijn spiegelt mat
in het venster
in het Wad
in dat, wat er toe doet

Burgemeester Wilbert Wildhart daalde met kloppend hart de lange trap af naar het oude archief. Na de collegevergadering had hij het gemeentehuis verlaten voor een ommetje langs het Wad, maar hij was na een kwartier lopen snel teruggekeerd nadat hij een verward appje vol taalfouten had gekregen van zijn vrouw Sarah: ‘kom sbdk naarvher gemeentehiid er isceen didevman!!’ Bij de balie aangekomen, bemenst door Martha, bleek hem dat er iets aan de hand was in de oude archiefruimte onder het gemeentehuis.
 
De ruimte kende enkel stokoude documenten en was alleen nog een bewaarplaats voor het historische archief. Alleen Dirk Jenstra kwam er af en toe nog. Jenstra was een amateurhistoricus die zich na zijn pensionering had gericht op het in kaart brengen van de historie van Wadhuysen. Wildhart en Jenstra hadden een jaar of vijftien samen op het gemeentehuis gewerkt: Wildhart als burgemeester, Jenstra op diverse posten als ambtenaar. Als hem maar niets is overkomen, dacht Wildhart.
 
Beneden trof hij zijn vrouw Sarah, die zich leek te verschuilen achter de wethouders Redt en Kooij. De wethouders Crams en Kryns waren er ook. Wildhart schrok van wat hij zag. Kryns zat geknield bij een lichaam dat languit op de grond lag voor een grote kast, de armen gestrekt. Oude dossiermappen en vergeelde papieren met handgeschreven teksten lagen deels onder en om het lichaam op de grond. ‘Wat is er gebeurd,’ vroeg Wildhart. ‘Leeft hij nog?’
Kryns stond op en keek de burgemeester een tijdje diep in de ogen. ‘Hij is dood, burgemeester. Reanimatie heeft geen enkele zin, los van de vraag of we in het algemeen ooit als mens een hemelgang moeten willen omkeren als de Heer iemand in Zijn Rijk heeft ontboden. Laten we hopen dat zijn ziel in de hemel is, bij zijn dierbaren en Onze Heer.’ Wildhart knikte. Hij kwam nu dichterbij het lichaam. Was het Jenstra? Hij keek nog wat beter en fronste. ‘De huid…’
Sarah verliet de bescherming van Redt en Kooij en greep de hand van haar man. ‘Ja dat bedoel ik! Hij is hartstikke dood! Al heel lang dus!’ De huid van de zichtbare handen en polsdelen oogden lichtbruin en leerachtig en was strak om de botten gespannen. Kryns knikte langzaam. ‘Dit schaap Gods lijkt ons reeds lange tijd geleden ontvallen te zijn,’ zei hij. ‘Zijn huid lijkt op die van een mummie.’
 
Burgemeester Wildhart bedacht zich plots dat hij Jenstra eigenlijk al heel lang niet meer had gezien. Was het voor het laatst afgelopen zomer? Dat zou dan bij de jaarlijkse barbecue van de Historische Vereniging Wadhuysen zijn geweest. Zou het dan toch Jenstra kunnen zijn?
 
Kryns knielde weer bij het lichaam en vouwde zijn handen. Die gaat in een diep gebed, wist Wildhart. Hij had diep respect voor Karel Kryns, zowel voor de mens als de politicus. Hij had hem nu al enkele bestuursperiodes meegemaakt. Kryns was de politiek ingestapt met een welhaast heilige missie. Zijn partij, Kerk in Staat, was gegrondvest op diepgewortelde christelijke beginselen, maar bovenal op de zeer sterke overtuiging dat de scheiding van kerk en staat een verkeerde keuze was geweest. Zelf was Wildhart al sinds zijn volwassenheid lid van de AP, de Agropartij. Die was in de recente verkiezingen de tweede partij geworden, met Crams als lijsttrekker. Maar de laatste tijd dacht hij steeds meer na over een overstap naar Kryns’ partij. Hij had daarover al diverse gesprekken gevoerd met Kryns. Kryns’ partij nam de Heilige Schrift tenminste nog werkelijk serieus, in ieder geval meer dan zijn Agropartij. Naarmate burgemeester Wildhart ouder werd, zo merkte hij, keerde hij zich steeds meer tot de Bijbel voor steun en inspiratie. De zestiger zag de inwoners van de gemeente Wadhuysen graag als hardwerkende paarden, maar dan wel paarden die sturing behoefden vanaf de bok, met de Bijbel stevig in de hand als het leidsel.
 
‘We moeten zo snel mogelijk de autoriteiten inlichten,’ sprak Redt. Bij het uitspreken van het woord ‘autoriteiten’ trilde zijn linker ooglid. Kryns keek verstoord op, de handen nog steeds gevouwen. ‘Ik ben daar druk mee doende Ewald.’
‘Hij bedoelt denk ik de aardse autoriteiten,’ zei de burgemeester. ‘Nou, het lijkt me goed dat we niets aanraken en de ruimte verlaten. We moeten zorgen dat niemand hier binnen kan komen, behalve de politie. Sarah, wil jij Martha vragen of zij deze ruimte afsluit? Ik ga naar mijn werkkamer en ga bellen met de hoofdofficier van justitie.’
 
Nadat ze met Martha had gesproken en haar de instructies van de burgemeester had gegeven, verliet Sarah Wildhart direct het gemeentehuis. Als de politie me wil spreken, zoeken ze me maar op, dacht ze. En de politie zou haar zeker willen spreken, nu zij degene was die het lichaam had gevonden. Maar het zou nog wel even duren voordat de politie ter plaatse kon zijn. Wadhuysen had zijn eigen politiepost al jaren geleden verloren. Voor bijstand was de gemeente aangewezen op de grote stad, die op zo’n drie kwartier rijden lag.
 
Sarah ging niet rechtstreeks naar huis, maar naar haar buurvrouw en beste vriendin Klaartje. Die schonk bij het zien van de duidelijk aangedane burgemeestersvrouw direct een robuust portje in. ‘Nou meid, jij kunt wel een hartversterkertje gebruiken, zie ik. Vertel, wat is er gebeurd?’
In een lawine van woorden deed Sarah verslag van de vondst van het lichaam in de oude archiefruimte.
‘Wacht even,’ zei Klaartje, nadat ze het relaas aandachtig had aangehoord. ‘Dus je liep de lange trap naar beneden, en eenmaal in die archiefkamer deed je het licht aan en zag je een diepe kast met de deuren open en een lichaam er voor, op de grond.
‘Ja, dat zei ik,’ zei Sarah. ‘Het was net of hij voorover uit de kast was gevallen. Ik vroeg of het goed ging en kwam dichterbij. Toen zag ik dus die huid en was me wel duidelijk dat hij dood was. Hartstikke dood. Ik raakte in paniek en rende weg, naar boven.’
‘Dit was dus in het gemeentehuis.’
‘Ja. Zoals ik je vertelde, was ik daar omdat ik Wilbert even wilde spreken na de collegevergadering. Maar hij was er niet.’
‘En je vond daarna dat lijk in het archief.’
‘Ja, in het oude archief onder het gemeentehuis. Dat heb ik toch allemaal gezegd?’
‘Ja lieverd, dat heb je allemaal gezegd, maar wat ik niet snap is: wat deed jij als vrouw van de burgemeester in ‘s hemelsnaam in het archief van de gemeente?’
 
Wordt vervolgd

Categorieën
Feuilleton Wadhuysen Verhalen

“Wadhuysen” – Aflevering 1: Een nieuw begin

in de stilte klinkt een ruisen
waar het droog is, voelt het nat
slechts wie puur is vindt de weg
de weg onder het Wad

Aan de zuidkant van het gemeentehuis, nabij de ingang, rookten Ewald Redt en Andries Kooij onder een afdak een sigaret. Het miezerde. De wind leek toe te nemen, een handvol piepschuim dwarrelde op.
De beide kersverse wethouders zwegen. Ze waren diep verzonken in hun eigen gedachten naar aanleiding van de zojuist geëindigde collegevergadering met de andere wethouders, Karel Kryns en Berend Cram, burgemeester Wilbert Wildhart en gemeentesecretaris Annie Dulman.
Redt doorbrak de stilte. ‘Nou, dat is andere koek, of niet. Lid zijn van het college, bedoel ik.’ Er viel wat sigarettenas op zijn rode winterjas.
Kooij knikte en frunnikte onder zijn jas wat aan zijn slecht geknoopte das. ‘Ja, zeker weten. Voor de kerstvakantie stond ik nog alle dagen voor de klas. En jij zat op de trekker.’
‘Ik zit er nog steeds op, maar wel een stuk minder natuurlijk. We zijn nog maar net begonnen, maar ik ben benieuwd hoe dat later in het jaar gaat. Als we gaan oogsten, bedoel ik.’
‘Mooi gezegd Ewald. Ik hoop dat we met ons college mooie dingen gaan oogsten. We zullen het vast druk krijgen, maar ik denk dat ik het liever druk heb met besturen dan met campagne voeren. Ik ben blij dat de verkiezingen geweest zijn en dat we vlot tot een coalitie zijn gekomen. Nog voor het nieuwe jaar, zoals ik had beloofd.’
Redt knikte. ‘Kijkend naar de vergadering vanochtend is het wel duidelijk wie de oude rotten zijn in het bestuur van Wadhuysen,’ zei hij.
‘Ja, dat is wel duidelijk,’ zei Kooij. ‘Voor Crams en Kryns is dit de derde periode dat ze wethouder zijn. Voor ons natuurlijk de eerste. Kryns was daarvoor ook al twee periodes wethouder in een Veluws college. De gemeentesecretaris is volgens mij al iets van dertig jaar in functie hier. De burgemeester zit op zo’n twintig jaar.’
Kooij wees naar de gele klompen die glimmend bij de ingang van het gemeentehuis stonden. ‘Heeft Crams nieuwe?’
Redt keek ook naar het schoeisel, en hij kreeg, nauwelijks zichtbaar, een verbeten trek om zijn mond. ‘Crams vrouw heeft nieuwe sokken gebreid, om zijn nieuwe periode als wethouder te vieren. Vorige week moest ik voor hem nieuwe houten klompen halen uit Groningen.’

Kooij voelde geen verbazing bij het horen van deze informatie. Hij wist namelijk van de opmerkelijke situatie waarin zijn collega-wethouder zich bevond: hij stond als ‘knecht algemeen’ op de loonlijst van boer Crams, die eveneens zitting had in het college van B&W. Tot zijn taken behoorden vast en zeker ook klompen halen voor zijn baas. Het was een vreemde situatie, maar ontslag was voor Ewald Redt geen optie. Een scheiding had hem opgezadeld met hoge lasten, mede door een te duur huis, en bovendien hanteerde zijn partij strenge regels omtrent de inkomsten uit politieke functies: die vloeiden voor een belangrijk deel in de landelijke partijkas van Rood ‘77. Dat geld werd ingezet om bijvoorbeeld verkiezingscampagnes te financieren. Maar vooral trachtte men het partijkapitaal te vermeerderen door met het geld effectief te speculeren, opdat het uiteindelijk zou kunnen worden ingezet om het eindspel van de partij te kunnen spelen: de afschaffing van Staat en Kapitaal en de vorming van communes.

De dertiger Kooij, de grote winnaar van de recente verkiezingen, leek een stuk minder principieel. Zijn door hem zelf opgerichte LSDVW (de Liberaal-Sociaal Democratische Volksbeweging Wadhuysen) bestond nog geen jaar. De partij kende slechts enkele ‘uitgangspunten’, waarvan de belangrijkste was: ‘luisteren naar de burgers van Wadhuysen’. Op een aantal punten had de Volksbeweging al goed geluisterd naar het Wadhuyser volk, zo werd gesteld in het verkiezingsprogramma: dat wilde minder aardbevingen, een lagere onroerendezaakbelasting en gratis openbaar vervoer. De meerderheid van de kiesgerechtigde Wadhuysers bleek zich goed te kunnen vinden in dit pakket.

Kooij en Redt namen nog een laatste trek van hun sigaret, doofden die en liepen naar de ingang van het gemeentehuis. Juist toen ze naar binnen wilden stappen stormde een vrouw naar buiten, luid gillend. ‘Help, help, iemand!’ Het was Sarah Wildhart, de vrouw van de burgemeester. Duidelijk bevangen door blinde paniek rende ze nog enkele rondjes op het plein voor het gemeentehuis, tot ze de beide mannen in het vizier kreeg. ‘Help jongens!’, riep ze. ‘Beneden in het oude archief! Sta daar nou niet zo sullig, ga kijken!’ Plots maakte bij Kooij en Redt het gevoel van verbazing plaats voor de gedachte dat er een ongeluk gebeurd zou kunnen zijn, en samen renden ze het gemeentehuis in, door de hal, maar uiteindelijk richtingloos, omdat ze beiden kennelijk nog geen idee hadden waar het archief was. Kooij rende naar de balie. ‘Het archief, waar is het archief!’ De dame achter de balie wees verschrikt naar een deur aan de oostkant van het gebouw. ‘Die deur door, de lange gang nemen, en dan de tweede deur links, maar…’ Kooij en Redt renden naar de aangewezen deur maar troffen die op slot. ‘U heeft een pasje nodig!’ riep de baliedame. Intussen had de burgemeestersvrouw zich luid hijgend bij hen gevoegd, voorzien van het juiste pasje.

Gedrieën gingen ze de deur door, renden over de lange gang en namen de deur naar het archief, waarachter een lange, steile neergaande trap schuil ging. Na een traptrede of dertig kwamen ze uit bij een openstaande deur die toegang gaf tot een grote, hoge, slechts half verlichte ruimte vol archiefkasten en met papier volgestouwde planken. De ruimte rook echter verrassend fris.

Kooij, Redt en de burgemeestersvrouw waren niet de enige aanwezigen. In de ruimte stonden ook een kleine, dikke man op geitenwollen sokken en een lange, slungelige man, geheel in zwart gestoken: de wethouders Crams en Kryns. Ze stonden bij een grote, diepe archiefkast met opschrift M 7:13-14, waarvan de beide deuren wijd open stonden.

Ze staarden naar de grond. Voor de kast lag een lichaam. Het lag met het gezicht naar de grond, de armen gestrekt. Het leek een man te zijn, gestoken in een verstofte colbert en een spijkerbroek. Om het lichaam en ook deels eronder lagen oude dossiermappen en diverse oude, vergeelde papieren.

Sarah Wildhart schaarde zich trillend achter Kooij en Redt. ‘Hij voelt heel raar aan,’ riep ze met een hoge stem. ‘Die is niet zomaar dood, maar hartstikke dood!’

Wordt vervolgd