Categorieën
Feuilleton Wadhuysen Verhalen

“Wadhuysen” – Aflevering 1: Een nieuw begin

in de stilte klinkt een ruisen
waar het droog is, voelt het nat
slechts wie puur is vindt de weg
de weg onder het Wad

Aan de zuidkant van het gemeentehuis, nabij de ingang, rookten Ewald Redt en Andries Kooij onder een afdak een sigaret. Het miezerde. De wind leek toe te nemen, een handvol piepschuim dwarrelde op.
De beide kersverse wethouders zwegen. Ze waren diep verzonken in hun eigen gedachten naar aanleiding van de zojuist geëindigde collegevergadering met de andere wethouders, Karel Kryns en Berend Cram, burgemeester Wilbert Wildhart en gemeentesecretaris Annie Dulman.
Redt doorbrak de stilte. ‘Nou, dat is andere koek, of niet. Lid zijn van het college, bedoel ik.’ Er viel wat sigarettenas op zijn rode winterjas.
Kooij knikte en frunnikte onder zijn jas wat aan zijn slecht geknoopte das. ‘Ja, zeker weten. Voor de kerstvakantie stond ik nog alle dagen voor de klas. En jij zat op de trekker.’
‘Ik zit er nog steeds op, maar wel een stuk minder natuurlijk. We zijn nog maar net begonnen, maar ik ben benieuwd hoe dat later in het jaar gaat. Als we gaan oogsten, bedoel ik.’
‘Mooi gezegd Ewald. Ik hoop dat we met ons college mooie dingen gaan oogsten. We zullen het vast druk krijgen, maar ik denk dat ik het liever druk heb met besturen dan met campagne voeren. Ik ben blij dat de verkiezingen geweest zijn en dat we vlot tot een coalitie zijn gekomen. Nog voor het nieuwe jaar, zoals ik had beloofd.’
Redt knikte. ‘Kijkend naar de vergadering vanochtend is het wel duidelijk wie de oude rotten zijn in het bestuur van Wadhuysen,’ zei hij.
‘Ja, dat is wel duidelijk,’ zei Kooij. ‘Voor Crams en Kryns is dit de derde periode dat ze wethouder zijn. Voor ons natuurlijk de eerste. Kryns was daarvoor ook al twee periodes wethouder in een Veluws college. De gemeentesecretaris is volgens mij al iets van dertig jaar in functie hier. De burgemeester zit op zo’n twintig jaar.’
Kooij wees naar de gele klompen die glimmend bij de ingang van het gemeentehuis stonden. ‘Heeft Crams nieuwe?’
Redt keek ook naar het schoeisel, en hij kreeg, nauwelijks zichtbaar, een verbeten trek om zijn mond. ‘Crams vrouw heeft nieuwe sokken gebreid, om zijn nieuwe periode als wethouder te vieren. Vorige week moest ik voor hem nieuwe houten klompen halen uit Groningen.’

Kooij voelde geen verbazing bij het horen van deze informatie. Hij wist namelijk van de opmerkelijke situatie waarin zijn collega-wethouder zich bevond: hij stond als ‘knecht algemeen’ op de loonlijst van boer Crams, die eveneens zitting had in het college van B&W. Tot zijn taken behoorden vast en zeker ook klompen halen voor zijn baas. Het was een vreemde situatie, maar ontslag was voor Ewald Redt geen optie. Een scheiding had hem opgezadeld met hoge lasten, mede door een te duur huis, en bovendien hanteerde zijn partij strenge regels omtrent de inkomsten uit politieke functies: die vloeiden voor een belangrijk deel in de landelijke partijkas van Rood ‘77. Dat geld werd ingezet om bijvoorbeeld verkiezingscampagnes te financieren. Maar vooral trachtte men het partijkapitaal te vermeerderen door met het geld effectief te speculeren, opdat het uiteindelijk zou kunnen worden ingezet om het eindspel van de partij te kunnen spelen: de afschaffing van Staat en Kapitaal en de vorming van communes.

De dertiger Kooij, de grote winnaar van de recente verkiezingen, leek een stuk minder principieel. Zijn door hem zelf opgerichte LSDVW (de Liberaal-Sociaal Democratische Volksbeweging Wadhuysen) bestond nog geen jaar. De partij kende slechts enkele ‘uitgangspunten’, waarvan de belangrijkste was: ‘luisteren naar de burgers van Wadhuysen’. Op een aantal punten had de Volksbeweging al goed geluisterd naar het Wadhuyser volk, zo werd gesteld in het verkiezingsprogramma: dat wilde minder aardbevingen, een lagere onroerendezaakbelasting en gratis openbaar vervoer. De meerderheid van de kiesgerechtigde Wadhuysers bleek zich goed te kunnen vinden in dit pakket.

Kooij en Redt namen nog een laatste trek van hun sigaret, doofden die en liepen naar de ingang van het gemeentehuis. Juist toen ze naar binnen wilden stappen stormde een vrouw naar buiten, luid gillend. ‘Help, help, iemand!’ Het was Sarah Wildhart, de vrouw van de burgemeester. Duidelijk bevangen door blinde paniek rende ze nog enkele rondjes op het plein voor het gemeentehuis, tot ze de beide mannen in het vizier kreeg. ‘Help jongens!’, riep ze. ‘Beneden in het oude archief! Sta daar nou niet zo sullig, ga kijken!’ Plots maakte bij Kooij en Redt het gevoel van verbazing plaats voor de gedachte dat er een ongeluk gebeurd zou kunnen zijn, en samen renden ze het gemeentehuis in, door de hal, maar uiteindelijk richtingloos, omdat ze beiden kennelijk nog geen idee hadden waar het archief was. Kooij rende naar de balie. ‘Het archief, waar is het archief!’ De dame achter de balie wees verschrikt naar een deur aan de oostkant van het gebouw. ‘Die deur door, de lange gang nemen, en dan de tweede deur links, maar…’ Kooij en Redt renden naar de aangewezen deur maar troffen die op slot. ‘U heeft een pasje nodig!’ riep de baliedame. Intussen had de burgemeestersvrouw zich luid hijgend bij hen gevoegd, voorzien van het juiste pasje.

Gedrieën gingen ze de deur door, renden over de lange gang en namen de deur naar het archief, waarachter een lange, steile neergaande trap schuil ging. Na een traptrede of dertig kwamen ze uit bij een openstaande deur die toegang gaf tot een grote, hoge, slechts half verlichte ruimte vol archiefkasten en met papier volgestouwde planken. De ruimte rook echter verrassend fris.

Kooij, Redt en de burgemeestersvrouw waren niet de enige aanwezigen. In de ruimte stonden ook een kleine, dikke man op geitenwollen sokken en een lange, slungelige man, geheel in zwart gestoken: de wethouders Crams en Kryns. Ze stonden bij een grote, diepe archiefkast met opschrift M 7:13-14, waarvan de beide deuren wijd open stonden.

Ze staarden naar de grond. Voor de kast lag een lichaam. Het lag met het gezicht naar de grond, de armen gestrekt. Het leek een man te zijn, gestoken in een verstofte colbert en een spijkerbroek. Om het lichaam en ook deels eronder lagen oude dossiermappen en diverse oude, vergeelde papieren.

Sarah Wildhart schaarde zich trillend achter Kooij en Redt. ‘Hij voelt heel raar aan,’ riep ze met een hoge stem. ‘Die is niet zomaar dood, maar hartstikke dood!’

Wordt vervolgd

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *