Eén van de teleurstellingen die ik als jong kind heb mogen verwerken betrof het feit dat ik als achtjarige niet met mijn broers en mijn vader mee mocht om wild te spotten. Mijn moeder zei dat ze me nog te jong vond om tegen het einde van de avond met de rest van de mannen het diepe, donkere bos rond het vakantiehuisje te Hulshorst te betreden. Voor mij dus geen damherten verrassen of vosjes zien jagen.
De afwijzing is me altijd bijgebleven. Een nachtelijke boswandeling had en heeft voor mij iets magisch, vooral als schepselen worden waargenomen die zich overdag niet laten zien. Zachtjes lopen, geen lawaai maken, fluisteren als het moet. Ik weet zeker dat ik het had gekund. De kans op het spotten van een foeragerende vos was me echter ontnomen. Een zelfde gemis wilde ik mijn zoontje van acht besparen, en dus trokken hij en ik onlangs op een ontijdig uur het Lauwersoogbos in om wild te kijken. De tijden waren evenwel veranderd. In plaats van de nacht zochten we de ochtend op. Om kwart over vijf ging de wekker, en tegen half zes gingen we op pad.
Het bos was akelig leeg. Dat we geen mensen tegenkwamen was natuurlijk een zegen, zoals altijd op enig uur, maar wild hebben we niet getroffen. Hoewel, op een open stuk kwamen we een wollige kat tegen die zich na een voorzichtige benadering niet liet aaien. Ik categoriseerde het beest maar als een verwilderde kat, om de teleurstelling bij de oudste wat in te dammen. Verwilderd is immers niet tam.
Tegen zeven uur verruilden we het bos rond Lauwersoog voor het Ballastplaatbos. Daar kregen we toch nog onze beloning, zij het een schamele. Terwijl we de auto uitstapten, liet een reetje zich van haar beste kant zien. Zeldzaam is dit niet te noemen, maar toch. Enige dagen later troffen we rond elf uur ’s ochtends een ree, en ook heb ik ze wel in de middaguren schichtig zien rondlopen. Wild is werkelijk anders. Wellicht een teken dat de tijden definitief zijn veranderd.
Reetje in het Ballastplaatbos
Ik had natuurlijk ook beter kunnen weten. Om wild te spotten hoeven we het Lauwerzand namelijk niet te verlaten, en al helemaal niet op bizarre tijden. De avond voor onze vroege wandeling troffen we namelijk een vosje op ons erf. Alsof het van hemzelf was, liep het beestje zelfverzekerd rond op de veranda, speurend naar konijnen op het gras. In vliegende vaart hebben we hem nog kunnen vastleggen.
Vosje rond de veranda
Het was nog vroeg in de avond, rond half negen. In mijn ogen een onchristelijk tijdstip voor een vossebeest om zich te laten zien, zo in de maand augustus. Mogelijk was het beestje verward door het weer, want diepgrijze regenwolken deden het duister die avond vroeg intreden.
Mijn oudste zoontje hoeft niet zo nodig meer het bos in op een vreselijk tijdstip. De wildtocht was ronduit teleurstellend verlopen. Misschien was dat wel de werkelijke reden waarom mijn moeder mij destijds niet liet meegaan; misschien wilde ze me een nóg grotere teleurstelling besparen. Ik kan me namelijk niet herinneren dat mijn vader en mijn broers destijds wilde beesten hebben waargenomen. Geen roodbruine vossen, geen wroetende wilde zwijnen, geen bronstig burlende herten met enorme geweien. Tenzij ze dat de volgende ochtend voor me hebben verzwegen, natuurlijk, om liefdevol mijn reeds gekwelde kinderziel te ontzien.
Lauwersoog, augustus 2010
(Dit bericht is eerder gepubliceerd op de oude Weblog Gritter)