Categorieën
Verhalen

Stop die trein

Mededeling op station Roodeschool:

“Dames en heren. De stoptrein naar Maastricht van acht uur zeventien vertrekt over ongeveer één kwartier. Herhaling: de stoptrein naar Maastricht van acht uur zeventien vertrekt over ongeveer één kwartier. Deze stoptrein stopt op alle tussengelegen stations.”

Mededeling in de trein, vóór vertrek uit Roodeschool:

“Dames en heren. Arriva heet u welkom in de stoptrein: Roodeschool Maastricht. Deze trein stopt te Uithuizermeeden, Uithuizen, Usquert, Warffum, Baflo, Sauwerd, Groningen Noord, Groningen, Zuidhorn, Grijpskerk, Buitenpost, Zwaagwesteinde, Veenwouden, Hurdegaryp, Leeuwarden Camminghaburen, Leeuwarden, Grou-Jirnsum, Akkrum, Heerenveen, Wolvega, Steenwijk, Meppel, Zwolle, Wijhe, Olst, Deventer, Deventer Colmschate, Holten, Rijssen, Wierden, Almelo, Almelo de Riet, Borne, Hengelo, Delden, Goor, Lochem, Zutphen, Brummen, Dieren, Rheden, Velp, Arnhem Velperpoort, Arnhem, Arnhem Zuid, Elst, Nijmegen Lent, Nijmegen, Nijmegen Dukenburg, Wijchen, Ravenstein, Oss, Oss West, Rosmalen, ‘s-Hertogenbosch Oost, ‘s-Hertogenbosch, Vught, Tilburg, Tilburg Universiteit, Tilburg Reeshof, Gilze-Rijen, Breda, Breda Prinsenbeek, Lage Zwaluwe, Dordrecht Zuid, Dordrecht, Zwijndrecht, Barendrecht, Rotterdam Lombardijen, Rotterdam Stadion, Rotterdam Zuid, Rotterdam Centraal, Rotterdam Noord, Rotterdam Alexander, Capelle Schollevaar, Nieuwerkerk aan de IJssel, Gouda, Gouda Goverwelle, Woerden, Vleuten, Utrecht Terwijde, Utrecht Centraal, Utrecht Lunetten, Houten, Houten Castellum, Culemborg, Geldermalsen, Zaltbommel, Boxtel, Best, Eindhoven Beukenlaan, Eindhoven, Helmond Brandevoort, Helmond ’t Hout, Helmond, Helmond Brouwhuis, Deurne, Horst-Sevenum, Blerick, Venlo, Tegelen, Reuver, Swalmen, Roermond, Echt, Susteren, Sittard, Geleen Lutterade, Beek-Elsloo, Bunde, en heeft als eindbestemming Maastricht. Wij wensen u een aangename reis.”

Den Andel, november 2011

Categorieën
Verhalen

De twintig geboden

God, dacht de Heer op enig moment, zijn tien geboden nog eens aanschouwend. De mens heeft zich ontwikkeld, en menig gebod tot de zijne gemaakt, door ze in aardse wetten te vatten of diep te laten verankeren in de zedelijke moraal. Zowel moorden als stelen wordt als aards misdrijf gezien, gelijk het valselijk getuigen over een ander. De eerbied voor vader en moeder heeft de menselijke wet nauwelijks gehaald, maar geldt breedweg als innerlijke norm. Maar, de eeuwen overziend, en denkend te weten wat komen gaat, is bijstelling van node. Want als ik zeg: ‘Gij zult niet moorden,’ dan bedoel ik dat gij een ander niet van het leven mag beroven. Niets meer, maar zeker niet minder. Ik alleen ben verantwoordelijk voor het leven hier op aarde, en het is mijn voorrecht alleen het weer tot mij te nemen. Moorden is uit den boze, dus ook het doden uit mijn naam. Zo ook het doden, om het geloof in mij aan anderen op te dringen. Slechts door inzicht en vrije persoonlijke inkeer kan het ware pad worden bewandeld. Al dit leek mij destijds evident, toen ik de tafelen met tien geboden toonde, maar de mens meent, zo moet ik tot mijn eeuwige verdriet erkennen, anders. Ik zie tochten, aangevoerd door het kruis, en oorlog mijnentwege. Ik voel dwang, ik zie bloed, ik hoor ijzers sissen in het vuur. En hoewel de vrouw wat klunzig uit de man voortkwam – ik kon er destijds echt niets beters van maken – heb ik nimmer gewild dat de vrouw door de man zou mogen worden onderdrukt of op enigerlei wijze zou mogen worden uitgebuit. En mocht een man met een man willen verkeren, dan wel een vrouw gelijkelijk met haars gelijke: laat ze met rust. De drang de soort te verspreiden, hetgeen mij nog immer van immens belang lijkt, zal daaronder in het geheel niet lijden. Het wordt derhalve tijd, de geboden te herzien. Bestaande verdienen opschoning, nieuwe dienen toegevoegd. Nu moet ik nog een manier verzinnen, om mijn nieuwe wetten tot de mens te laten komen. Om te zorgen, dat ze in de plaats van de oude treden, opdat onnodig bloedvergieten en misbruik van kerkelijke macht in de jaren die komen gaan worden voorkomen. Ik zal een wijze van presenteren moeten verzinnen, die niets te gissen overlaat: “Hier is uw Heer, met de nieuwe geboden, twintig in getal”.

Hajo de Lange liep de lange weg naar Groningen. Rechts van hem was de zon doende zijn klim naar het middaguur te voltooien. Achter hem, een uur teruggaans, lag herberg D’olle Drent, waar hij de afgelopen nacht met veel kabaal was uitgegooid omdat hij zou hebben zitten sjoemelen met dobbelen. De laatste uren van de nacht had hij noodgedwongen in een droge greppel doorgebracht, van binnenuit verwarmd door het zure bier dat hij in grote pullen had genuttigd.

Nu het voorjaar gaande was, hoopte Hajo snel emplooi te vinden op één van de boerenplaatsen in de buurt van de stad. Er diende geploegd te worden, en hopelijk kon hij ergens blijven tot en met de oogst. Misschien lukte het hem zelfs om het aan te leggen met een dochter van een boer. Hajo was geboren in 1398, en volgde het pad naar de stad in 1423. Het was dus de hoogste tijd voor een vaste vrouw.

Hajo verliet de weg, en zocht bij gebrek aan bomen in de omgeving een bosje om tegenaan te urineren. Hij trof een kardinaalsmuts, die tot zijn kruis reikte. In het zicht van de Sint Walburg, nu een smalle paal in de verte, ontwarde hij de knoop van zijn voddige broek, en liet deze zakken. Wijdbeens stond hij daar, op elzen klompen.

Op het moment dat zijn plas de bladeren van het bosje bereikte, vatte de struik vlam. Hajo deinsde achteruit, struikelde achterwaarts over een kei en viel op de grond, zijn broek op de klompen. Vlug stond hij op, hees zijn broek omhoog en staarde naar het groen dat vlam had gevat.

Eerst dansten de vlammen woest, tongen werpend. Water siste uit de groene twijgen, droogverbrande takken verpulverden. Maar langzaam zakte het vuur in, rokend zoekend naar zuurstof. Eerst nauwelijks hoorbaar, maar steeds luider, hoorde Hajo nu een stem, komend uit het droge bosje. De stem riep zijn naam. ‘Hajo! Hoor mij aan! Hajo!’ De stem klonk diep, en iets geschuurd. Hajo kreeg kippenvel, en dacht aan het zure bier dat in D’olle Drent werd geschonken. ‘De volgende keer wat minder,’ mompelde hij. Hij hief zijn rechtervoet omhoog, en trapte in het bosje, dat omviel. Rook kringelde omhoog.

De stem leek een kuchend geluid voort te brengen, en stierf weg. Hajo draaide zich om, en vervolgde zijn weg, op zoek naar vrouw en veldwerk. Aan het voorval dacht hij nimmer meer terug.

Sedertdien is niets meer gehoord van de Brenger, noch van de Twintig geboden die nimmer bij de mens werden afgeleverd.
 
Den Andel, november 2011

Categorieën
Poëzie

sterrenbeelden

sterrenbeelden
lang geleden
stuiplicht uit het al
groots immens
buitenmaats
fotonen door eonen

zie ze stralen
zwart gordijn
nachtelijke wacht

totdat de kleine zon
de sterren sterven doet

en ik weer denk
aan doodgewoon
elke dag
wederom
telkens weer opnieuw

Den Andel, november 2011

Categorieën
Geen categorie

Aandacht voor de boekpresentatie!

Vandaag (4 november 2011) gepubliceerd in het Dagblad van het Noorden:

Den Andel, november 2011

Categorieën
Geen categorie

Geven & nemen, Vorm en Inhoud

 Afgelopen zomer stond ik een keer te plassen in ons toilet. Dat gebeurt wel vaker, natuurlijk, maar deze keer gebeurde er iets waardoor ik schrok zodat ik me de plasbeurt nog steeds herinner. Onder het plassen hoorde ik ineens een harde tik en een natte pets, en keek angstig in de pot. Wat ik zag, gaf me eerst een opgelucht gevoel; er was iets gevallen, en dat iets kwam gelukkig niet uit mijn lijf. De opluchting sloeg echter direct om in teleurstelling. Mijn mobiele telefoon was uit mijn jaszak gegleden, en stond nu schuin omhoog onder water.

Teleurstelling; geen blinde paniek. Geen hartkloppingen, huiduitslag of een nerveuze aangezichtszenuw. Hoe dat komt? Gritter is opgegroeid in de jaren zeventig, in de tijd dat de vaste telefoon met draaischijf zijn intrede deed in de gewone Nederlandsche gezinnen. Zo’n apparaat kon je best afkoppelen en meenemen in een tas of een pukkel, maar het was onmogelijk om onderweg iemand te bellen met het dode ding. Dat verklaart de reactie die ik beleefde bij het in de pot zien wiegen van het mobieltje. Jammer, een beetje vervelend, maar vooral teleurstellend. Al meer dan veertig jaar lukt het de mens om mensen op de maan te zetten, maar een mobiel ontwikkelen dat waterdicht is: ho maar. Juist als je in een land-onder-zeeniveau woont, zou je verwachten dat dergelijke machines standaard geleverd worden. Als de dijk doorbreekt, lukt het mij in ieder geval niet om subiet de Dijkgraaf te bellen.

Het toilet had mij iets ontnomen, zoals het toilet mij vaker zaken heeft ontnomen en dagelijks ontneemt. Dat deed mij na het drogen van de telefoon, in de ijdele hoop dat hij na het drogen weer te gebruiken zou zijn, kauwen op de vraag of het toilet ook weleens iets teruggeeft. Een soort Yin & Yang-achtige evenwichtsvraag, als u mij volgt. Menig fenomeen dat neemt, geeft immers ook. En andersom. De zee voedt vissers, vissers voeden de zee. Het erf van Gritter geeft in overvloed zijn vruchten af, maar neemt bij tijd en wijle delen van de levende have. Zou het toilet ook zo te duiden zijn?

Ik bedacht me, dat een toilet zeker teruggeeft. Bij een verstopping, bijvoorbeeld, komt er van alles omhoog. Maar helemaal zuiver is deze constatering niet. Wezenlijk betreft het dan immers een niet willen nemen van het toilet, dat na het nemen van de juiste maatregelen een geforceerd aannemen wordt. Bovendien: nu ik de veertig ben gepasseerd, ben ik vooral op zoek naar meer existentiële patronen. Kan een minder plat geven worden aangeduid, dat mij als mens in brede zin rijker maakt? 

Gisteren heb ik ervaren, dat dit zeker het geval is. Onder het plassen schoot mij ineens een gedachte in het hoofd, die van belang is in mijn jarenlange geworstel met Grote Projecten. Momenteel loop ik met drie romanideeën in mijn hoofd, waaruit ik nodig een keuze moet maken. Is de keuze eenmaal gemaakt, dan moet ik schrijven. Eenmaal begonnen, loop ik steevast tegen een grote vijand aan: Het Beest van het Betere. Dit smerige wezen doet me wankelen en twijfelen, door met toegeknepen ogen op indringende wijze te vragen of dat wat ik heb geschreven, niet beter kan of anders moet om uiteindelijk een werk te kunnen creëren, dat eenzaam hoog op de literaire ladder torent. Wat als ik mezelf heb zitten vastschrijven, zodat ik nooit en te nimmer alle potenties van mijn romanidee ten volle kan waarmaken?

De gedachte die het toilet mij gaf, lijkt een openbaring. Ze spiegelde me voor, dat de kracht, het fundament, uiteindelijk schuilt in de vorm. Binnen het idee van de roman maakt het uiteindelijk niet uit wát ik schrijf, maar hoe ik dat doe. Ergens, diep in mij, wist ik dit al wel, maar Het Beest wist het altijd vakkundig te onderdrukken.

Wat dit nu te betekenen heeft? Simpel: er zijn geen obstakels meer. In theorie kunnen er – mits de tijd mij wordt gegund – vloedgolven met prachtig proza over de Nederlanden worden uitgestort. Ondanks mijn leeftijd moet ik Simon Vestdijk kunnen verslaan. Qua kwantiteit, dan.

Ik ben benieuwd.

Den Andel, oktober 2011