hij waande zich een luis, sleet druivendranken drinkend zijn dagen prikkend en zuigend op zoet ruikende huiden van lieden die zijn bloed wel konden drinken, tot hij een bastaard trof zonder papieren met een dichte, warrige vacht vol klitten en met een vuile bek, die slechts zijn lijf schudde en lachte, waarna de verwaande parasiet van de geest, nogal vermoeid door al het gal dat hij had gestort, zich eindelijk van zijn masker ontdeed en de harten, waaronder zijn eigen, weer hoorde kloppen.
Den Andel, maart 2014