Categorieën
Poëzie

Mogelijke zekerheid

Kent u dat gevoel, dat gevoel dat het mogelijk is? Dat gevoel, dat het kan? Niet zo maar een kans, niet slechts een optie onder vele, maar een geruststellend gevoel dat de mogelijkheid zekerheid kan worden. Het manifesteert zich aan de duistere randen van het bewustzijn, waar gedachten vrijelijk exploreren, zoeken, en dan, op een dag, vinden. De zekerheid staat op een klein podium, nét zichtbaar boven de wolken die de toekomst verhullen. Net als die ster, dat lichtpuntje in een onbewolkte nacht, is het niet rechtstreeks te zien, maar slechts door er een weinig naast te kijken.

Het hier, het nu, de komende dagen en zelfs maanden staan er voor. Een pad is niet zichtbaar, niet daardoor, maar omdat het er niet is. Het kan er komen, maar alleen als een eerste stap wordt gezet. Met iedere meter zal het pad worden gevormd, dat enkel terugblikkend zichtbaar is, maar vooruitziend niet.

Fixeer de blik en navigeer, rond dagen, nachten, weken, maanden en wellicht een jaar of meer.

Maar die eerste stap moet worden gezet. In het donker, waar van alles huist en dreigt, in de nacht, onze grootste vijand, de tijd van onzekerheid.

Samen, wellicht?

Den Andel, oktober 2017

Categorieën
Muziek Poëzie

the naked truth

came home one night
tired as hell
i was in need of sleep
so i went upstairs

i opened the door
it was lying on my bed
looking at me
the naked truth

tried to close the door
but it didn’t work
it lured me in
the naked truth

i closed my eyes
shut my ears
burst in tears
the naked truth

i heard laughter loud
a gathering crowd
hand touching me
ripping clothes

and there i stood
before the laughing crowd
all eyes on me
the naked truth

Den Andel, januari 2017

Categorieën
Verhalen

Paardenworst en bier

Vermoeid stapte ik aan het einde van de middag in de trein richting Roodeschool, om vanuit Groningen naar huis terug te keren. Ik rilde. Een felle sneeuwbui, gedragen door een gure oostenwind, had me op mijn wandeling naar het station begeleid en verkleumd.
De ramen van het rijtuig waren beslagen en de vloer was vochtig door de binnengelopen sneeuw. Ik zocht een plekje bij een raam en plaatste mijn natte schoenen op het warme metalen omhulsel van de treinkachel.
Ik zuchtte. Rust, dacht ik. Eindelijk even rust tussen de drukte van het kantoor en de chaos van het gezin. 

Vlak voor het fluitsignaal stapte een grote, brede man de trein binnen. Hij veegde sneeuw van zijn jas en stampte met zijn voeten. De gedachte dat dit ook op het perron had gekund, was kennelijk niet bij hem opgekomen.
De man keek rond, zoekend naar een zitplaats. Zijn ogen vielen op de lege stoel naast mij.
‘Mag ik hier even bij?’
Ik knikte, en de man ging zitten. Hij droeg een plastic tasje bij zich, dat hij tussen zijn voeten posteerde. De man had lang grijs haar, grote grijze bakkebaarden en een baardje dat als een sik omschreven kon worden. Afgezet tegen mijn eigen korte, net gekapte kapsel kon het uiterlijk van de man als ‘woest’ worden omschreven. Op zijn polsen en op zijn hals waren de randen van tatoeages zichtbaar. Waarschijnlijk was de rest van zijn niet-zichtbare lichaam geheel door inkt bedekt.
De man pakte zijn mobiele telefoon, en begon daarop te drukken en te vegen. Gelukkig vertoonde hij geen enkele behoefte aan sociaal contact met mij. Ik zuchtte nog eens, en sloot mijn ogen, om te genieten van de rust. Het zachte geroezemoes van de reizigers verdween langzaam naar de achtergrond.

De trein vertrok. Op Station Noord kamen er nog enkele reizigers bij, maar in Winsum liep de trein bijna geheel leeg. Ondanks dat piekerde mijn reisgenoot er blijkbaar niet over om één van de vele lege zitplaatsen elders in de trein te bezetten. Hij bleef op zijn mobieltje kijken en klikken, en glimlachte af en toe. Ik sloot mijn ogen weer. Hij liet me gelukkig met rust. Bovendien zou mijn halte zich over een minuut of zes aandienen. 

‘Waar woon je?’ vroeg hij plots.
Ik schrok. ‘In Den Andel,’ antwoordde ik. Prompt na het uitspreken van de naam van mijn woonplaats kreeg ik het warm. Waarom zou hij dat willen weten? Kon ik deze man wel vertrouwen? De volgende vraag zou mijn exacte adres kunnen betreffen. Wie weet stond hij op een dag zomaar voor de deur, met God weet wat voor bedoelingen.
Om hem af te leiden van eventuele vervolgvragen vroeg ik naar zijn woonplaats. Dat bleek Usquert te zijn. Maar hij bleek nog niet klaar te zijn met mij.
‘Den Andel zeg je? Dan ga je er zeker in Warffum uit?’
‘Nee,’ antwoordde ik. ‘Ik stap uit in Baflo. Daar heb ik mijn auto staan.’
‘Maar dat is al de volgende halte!’
Dat klopte, en ik knikte. Daarna bleef het even stil. De man keek mij onderzoekend aan. Ik kon niet inschatten wat er in hem omging. Vond hij het jammer dat ik er zo uit moest? Echt gezellig was ik niet. Of was hij iets met mij van plan dat meer tijd kostte dan de rit naar Baflo?

Ik zag dat hij zijn rechterarm liet zakken in het plastic tasje tussen zijn voeten, en daar een mes uit tevoorschijn haalde. Een mes. Een mes! Een woesteling voorzien van mes in een voortrazende trein. En niet zo maar een mes: het lemmet had, voor zover ik dat kon inschatten, al gauw een lengte van vijftien centimeter.

Tot mijn eigen verbazing raakte ik niet in paniek, maar werd ik overvallen door kalmte. Ik dacht: als dit dan het einde moest zijn voor mij, laat het dan maar gebeuren. In volledige rust overzag ik in een flits de toekomst van mijn gezin. De kinderen en mijn vrouw – de jonge weduwe – zonder mij. Dankzij het spaargeld en de levensverzekering zouden ze in ons huis kunnen blijven wonen. Onder de voorwaarde natuurlijk dat moord op de verzekerde niet een beletsel was om uit te keren

Ik had duidelijk vrede met mijn naderende dood. Angst voor de dood kende ik dus niet. Het was in ieder geval de realist in mij die nu even de lakens uitdeelde: het onvermijdelijke valt niet tegen te werken, dacht ik. Mijn enige angst was dat het pijnlijk kon zijn. Enige troost vond ik in het feit dat de trein was uitgerust met camerabewaking; de dader zou snel geïdentificeerd en aangehouden kunnen worden. Ik schepte verder een vreemd genoegen in fantasieën over de krantenkoppen, die na het incident zouden verschijnen: ‘Andelster bruut vermoord in Arrivatrein.’ Het rood van de regionale treinen zou nooit meer hetzelfde zijn.

Ik ging rechtop zitten, en hield mijn hoofd schuin. Zo bood ik de dader goed zicht op mijn hals, zodat hij een snelle, effectieve haal met zijn mes kon doen. Deze vorm van voorbereiding zou het minder pijnlijk maken, zo had ik bedacht. Ik sloot mijn ogen, en wachtte de aanslag gelaten af.
Er gebeurde niets. De man ritselde wat met het tasje, en daarna hoorde ik het geluid van een snijdend mes op een plankje. Ik opende mijn ogen.
De man keek mij met een glimlach aan. ‘Wil je ook een stukje?’
Op zijn schoot lag een snijplankje, met daarop een worst waarvan een aantal plakjes waren afgesneden.
‘Paardenworst meneer, van de enige nog overgebleven paardenslager uit de stad. Wil je proeven?’
De trein kondigde het naderende station Baflo aan en begon langzaam af te remmen.
‘Nee dank je,’ zei ik. ‘Ik moet er zo uit.’
‘Ik heb ook nog wel een blikje bier voor je.’ De man ritselde weer in de tas, en haalde een blikje Heinekenbier tevoorschijn.
‘Nee dank je, ik moet nog rijden. Zou ik er even langs mogen?’
De man maakte ruimte, en met een paar stappen was ik bij de deur. De trein remde verder af, en kwam tot stilstand.
‘Nog een goede reis,’ zei ik.
‘Dankjewel, en jij nog een fijne avond.’
Terwijl ik de trein uitstapte riep de man mij nog na. ‘Ik kom wel een keer langs in Den Andel. Ik vind je wel, zo groot is het niet.’
Ik mompelde een ‘OK’ en liep met een luid kloppend hart over het perron, op weg naar mijn auto. 

Den Andel, januari 2017

Categorieën
Poëzie

weerzien

dagen van niets en ledigheid
vederlicht ons leven
vrijuit vliegend in de blauwe lucht
of met vrije slag in een zee van tijd

ken jij nog die vergane tijd
dat leven zonder last?
wolken duidend, zonder zin
zwijgend hand in hand

ken jij mij nog van vroeger
ken ik jou nog van toen
ken ik jou nog van vroeger
ken jij mij nog van toen

de dagen liepen over
in maanden zonder vrees
voor duister, stilte, eenzaamheid
eeuwig was de norm

zullen wij ons ooit weerzien
ik jou, jij mij, verleden tijd
of zing ik nu van vreemden
van vals sentiment

een verlangen vult mijn hoofd
een wens om weer te zien
maar ze lopen daar, in de mist
uit de pas en uit de tijd

nostalgie is een duivel
een oude hond die huilt
het monster drijft de weemoed
zweepslagend voor zich uit

weerzien weemoed nostalgie
de duivel, zacht gelach
weerzien weemoed nostalgie
de mens, die dromen mag

Den Andel, september 2016

(Openingsgedicht expositie Weerzien, Cultuurerf Andledon Den Andel)

Categorieën
Poëzie

Lauwersoog

wolken snellen, westenwind
ik tref schelpen in het zand
de ruimte stilt mijn honger
naar tijdloze rust

de zomer sluist de mensen
door bos en watervreugd
voor mij de herfst en winter
als zij mijn steun verwacht

het ruisen van de Lauwerszee
klinkt in de kruinen van het groen
de ruimen vol, het stervensleed
is voelbaar in de storm

Lauwersoog, augustus 2016