Sinds 18 juni brandt onze haard niet langer in het Westerkwartier, maar op het Hoogeland. In Den Andel, om precies te zijn. Aldaar hebben we een landhuis betrokken op een halve hectare grond, gelegen aan een doodlopend fietspad. Aan de zuidkant grenst het erf aan een veld met aardappelen, aan de noordkant wuift het graan en aan de westkant ligt een bos. Ten oosten hebben we buren.
Het erf dat we hebben betrokken is doortrokken van verhalen. Wie de grote schuur betreedt en de grote timmerwerkplaats ziet, vol verstofte zaagmachines, blokschaven en een stapeltje met zaagsel bedekte cd’s, heeft weinig fantasie nodig om een deel van de erfhistorie accuraat te reconstrueren. In de grote tuin, vol weelderig groeiend groen, vangt Lotje met regelmaat muizen en mollen. Lotje is de achtergebleven poes, die ooit Bonte Koe heette. Ze oogt jong, want klein van stuk, maar de schijn bedriegt.
Aanvankelijk zagen we haar nauwelijks. Ze was uitzonderlijk schuw, en leek onze aanwezigheid als een bedreiging voor haar bestaan te beschouwen. Totdat ze merkte dat we twee katten hadden meegenomen naar het Hoogeland die op regelmatige basis werden gevoerd. Via de brokken en het blikvoer hebben we haar enigszins aan ons kunnen binden. Een derde kat kon er nog wel bij, zo was onze redenering, te meer daar een landelijk erf ook het nodige ongedierte kent.
Een week of drie geleden schrokken we echter bij het aanschouwen van ons Lotje. Ineens viel op dat haar buik in de breedte was uitgedijd. De diagnose was gauw gesteld: de buik vol kittens. We hadden er uiteindelijk vrede mee, zoals dit goede ouders betaamt.
Een week geleden was de buik al weer leeg, en sindsdien is Lotje vaker dan voorheen in onze buurt. De grote vraag is echter, waar de kittens zijn gebleven. Behoort moederpoes in de eerste dagen niet vooral bij de koters te verblijven? We hebben nog gezocht naar een nis voor het nest, maar konden niets vinden. We kregen het vermoeden dat de kleintjes doodgeboren zijn, of opgevreten door Hoogelandster predatoren. Later kwam ons ter ore, dat dit poesje veel vaker een nestje de rug had toegekeerd in plaats van de buik. Hoofschuddend aaien we het spinnende meiske, dat ogenschijnlijk verduveld weinig last heeft van wroeging.
De vegetatie op het erf laat zich goed onderhouden. We genieten van de druiven, de peren, de elzen en de essen, en zelfs het zevenblad stoort ons allerminst. Tussen al het fraais troffen we ook grote planten met knalgroene bladeren, gehecht aan lange stengels die op bamboe lijken. Het gaf de tuin op bepaalde plekken een vreemdsoortige junglelook. Die beleving werd bij mij nog eens versterkt, doordat ik er op een overwoekerd paadje een aantal malen dwars doorheen ben gereden met de rode Fiat Seicento-met-harde-sportbandjes. Mooi, dat subtropisch ogende gewas, totdat ons verteld werd dat het Japans knoopkruid was. Een keihard gewas dat al het andere groen kan overgroeien, en eigenlijk niet stuk te krijgen is. Via de wortels plant het maar voort, waarbij het zich niet laat beperken door betonplaten en asfaltbedekkingen. ’s Winters sterft het bovengronds af, maar de wortels doorstaan de strengste vorst. Enig zoeken op internet leerde me dat het kruid in enkele ons omringende landen zwaar bestreden wordt. Het is een kwestie van tijd, totdat Geert Wilders het knoopkruid als metafoor gaat gebruiken voor de oprukkende islam.
We doen een dappere poging het knoopkruid van ons erf te weren. We hakken en we zagen, hetgeen me af en toe met een schuldgevoel doet bekruipen. Soms denk ik werkelijk een vergeten indianenvolk aan te treffen achter wéér wat vierkante meters gekortwiekt knoopkruid. Maar we moeten doorgaan, willen we voorkomen dat straks het hele Hoogeland met het spul bedekt raakt. Ik denk dat het spul uiteindelijk zelfs in staat is de mens van zijn Aardse troon te stoten. Enige hulp van het Rijk, de VN of het Leger des Heils zal niet worden afgeslagen.
Er valt, zo blijkt, veel te doen en te beleven op ons nieuwe erf. Aan inspiratie zal ik vermoedelijk weinig gebrek hebben. Nu nog de rust en de tijd vinden voor het schrijven. Maar eerst nog maar even bij de kippen kijken, en zien of er een vosje door ons bos zwerft.
Den Andel, juli 2011
(Dit bericht is eerder gepubliceerd op de oude Weblog Gritter)