Categorieën
Verhalen

Dichter, gelooft u?

We treffen de dichter op een middag in september, nabij zijn Poëziefabriek op het terrein van Andledon (Den Andel). Hij wilde juist de bezem ter hand nemen, omdat hij graag een schoon buitenplaatsje wenste met de derde editie van het festival Dichters op het Erf in het zicht. Toch neemt hij even de tijd om, conform ferme afspraak, onvoorbereid enige vragen te beantwoorden. 

v. Dichter, gelooft u?

De Waddendichter aarzelt zichtbaar. Déze vraag had hij blijkbaar niet verwacht.

a. Als eerste welt in mij op: absoluut niet. Onder geen beding. Geen denken aan. Maar op de achtergrond, ergens in mijn hoofd, is een mannetje zichtbaar dat zijn hoofd schudt. Dat beeld doet mij zeggen: ik geloof in mijn naasten en in mijzelf, als ik zo onbescheiden mag zijn.

v. Gelooft u niet in een hogere macht? In een ondefinieerbaar iets dat van hogerhand de teugels houdt en de menselijke vierspan zijn ondoorgrondelijke wegen opjaagt?

a. Zo gesteld: zeker niet. Sterker nog: ik geloof in de evolutie. Dit geloof verklaart voor mij ’s mensens handel en wandel, en ligt zelfs aan de basis van een leidraad voor mijn leven.

v. Dat roept natuurlijk om een nadere beschouwing.

a. Zo u wenst. Ik ga uit van de basisgedachte dat het leven zoals zich dat nu op aarde manifesteert het evolutionaire resultaat is van een volstrekt toevallige samenloop van omstandigheden. De juiste stoffen troffen toevallig de juiste omstandigheden. Deze gedachte dient niet terloops geproefd te worden. Zij omvat namelijk een uiterst belangrijke kern. En die is: voor het zelfde geld was het toevalligerwijs anders verlopen, en was het akelig stil gebleven op deze planeet. Al wandelend in de natuur of struinend door de stad dringt dit regelmatig tot mij door. Ik besef mij dan ten volle dat ik leef en ik besef mij bovendien dat ik mij dit – door evolutionaire grillen – kan beseffen!

v. Hoe kwam u tot dit inzicht?

a. Eens vatte ik de moed om de zin van het leven te vinden. Na enige dagen denken had ik nog steeds geen antwoord gevonden. Daardoor begon ik sterk te twijfelen aan de vraagstelling. Was die wel juist? Kennelijk niet, zo durfde ik te beweren, aangezien ik – een met rede begaafd wezen – maar niet tot een antwoord kon komen. De vraag: ‘Wat is de zin van het leven?’ is een volstrekt onzinnige vraag omdat het iets vooronderstelt – namelijk dát er een zin is – dat vervolgens van inhoud zou kunnen worden voorzien. Van gelijke orde zou het zijn als u mij vraagt: ‘Wat voor type journalist bent u?’, in de volle wetenschap dat ik géén journalist ben. Om het geschetste denkproces wat te comprimeren, kan ik melden dat mijn volgende stap de realisatie betrof dat het leven er dus gewoon ‘is’. En wel het resultaat van een evolutionaire ontwikkeling, die gestart is met een toevallige samenloop van fysische omstandigheden.

v. En wat betekent dit nu voor u?

a. Aanvankelijk leidde het besef dat het leven een gegeven is, dat uit toeval is ontstaan, tot cynisme en nihilisme. Weliswaar deed ik mijn best het ontstaan van het leven te mythologiseren – Moeder Chaos trof Vader Toeval in de Oersoep – maar dit bevredigde niet. Ik dacht: als het leven er gewoon ‘is’, dan zou het verdwijnen ervan op kosmisch niveau geen enkele impact hebben. Nog wat dichter bij huis: als we nu alle olifanten afschieten, draait de aarde er heus wel om door. En: als we alle bijen verdelgen, blijft er vast wel enig leven over dat over honderden miljoenen jaren het toekomstige equivalent van bijvoorbeeld een handige stofzuiger zal ontwikkelen. En als dat niet zo is: even goede cynische vrienden. U merkt wat er in dit levensbeeld aan de hand is. Er ontbreekt een hogere macht, aan wie op enig moment verantwoording moet worden afgelegd. Die is in veel religies nodig, om cynisme te beteugelen; bij het wegvallen daarvan, is het leven dat ‘is’ snel gedoemd tot een leven te verworden, dat ‘was’.

v. Ga verder.

a. Op een dag ondervond ik een omslag. Tijdens een wandeling dacht ik: dat toeval, dat moment in de Oersoep waarop Moeder Chaos en Vader Toeval elkaar zo maar in de armen vielen, is toch wel héél bijzonder te noemen. Er is leven ontstaan! Probeer dat maar eens voor elkaar te krijgen op een druilerige namiddag! Het leven, zo dacht ik, is een wonder. Iets dat wel eens zijn gelijke niet kent in de kosmos, zó bijzonder is het. En die idee, de idee van het wonderlijke leven, stond aan de wieg van een levensfilosofie die de duivel van het cynisme kon smoren. Maar let wel: het betreft hier een natuurkundig wonder, wonderlijk door het toeval waaruit het is ontstaan.

v. Maar hoe leidt een en ander tot een leidraad uwer leven?

a. Een wonder pleegt men niet zo maar terzijde te stellen. Het leven dus ook niet. We moeten met zijn allen het leven beschermen en bewaken, omdát het bestaan ervan zo ongelooflijk bijzonder en uniek is. Alle levensvormen verdienen, nu ‘wij’ de wezens zijn die met rede zijn begaafd, onze positieve aandacht. In wezen zijn wij de voogd van het leven, nu wij de soort zijn die het wonderlijke ervan kunnen beseffen. Tegelijkertijd ontbreekt een hogere macht, zodat de mens énige vrijheid heeft om het leven zoals dit is te beheren. We kunnen, binnen redelijke grenzen, vissen en jagen. Een steekmug mag standrechtelijk worden geëxecuteerd. Maar van de olifanten blijven we af. Dit ligt anders als de steekmug met uitsterven wordt bedreigd, en de olifantenpopulatie zodanig groeit dat overlast ontstaat. Op een horde wilde olifanten die ongewenst een Noorse huiskamer binnendringt, zit niemand te wachten.

v. U bent hier dus dagelijks actief mee bezig? Met het hoeden van het leven op aarde?

a. Neen. Ik gaf meer in brede zin antwoord op uw vraag. Waar het voor mij op neerkomt is dat het leven vooral met enige ironie aanschouwd moet worden. Alles is immers toeval! Anderzijds loop ik dagelijks hoofdschuddend rond, omdat het besef dat het leven an sich een wonderlijke oorsprong heeft niet ten volle doordringt. Denk aan oorlog. Inhumaniteit. Dierenleed. Armoede. Jaloezie. Een welhaast eindeloze reeks gitzwarte trefwoorden.

v. En nu?

a. Misschien begin ik wel een kerk waarin het leven dat ‘is’, wordt bezongen. Maar als u het niet erg vindt, rond ik nu graag mijn veegwerk af.

De dichter pakte zijn bezem, en begon te vegen. Wij verlieten de Poëziefabriek in een lastig te definiëren stemming. Vrolijk, maar toch bedroefd. Treurig, maar hoopvol.

Den Andel, september 2014

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *