Met de haren nog nat van het avondlijke bad nestelde de jongste zich in zijn bed. Ik had Otje in de aanslag, en schraapte mijn keel om één van de laatste verhaaltjes te lezen. Tos de kok was gered uit rusthuis Vredelief, en was met Otje op een bankje in Kokkelburg beland. Maar net voordat ik mijn voordracht zou beginnen, startte de jongste (hij is net zes geworden) een indringend gesprek. Met gefronste brauwen keek hij mij aan, en vroeg: “Hoe komt het dat koningen zo rijk zijn?” Ik nam iets te lang de tijd om na te denken, zodat hij zijn denklijn kon vervolgen. “Ze hebben gouden kronen, en wat dacht je van Sinterklaas: die heeft een gouden staf, en ook een gouden reservestaf! Maar hoe komen ze aan al dat geld?” Hij stelde hier tegenover dat hijzelf al héél rijk was. Dat kon ik met vaderlijke trots beamen; zijn spaarzin had hem tot nu toe de som van € 60,01 opgebracht, met trots bewaard in een blauw stoffen portemonneetje van Albert Heijn. Hij was al heel rijk, maar, zo ging hij verder, de Sint en de koningen zijn nóg rijker! Hoe kon het anders dat Sinterklaas al die cadeautjes kon geven; dat moest wel betekenen dat de goedheiligman een erg gevulde – een ‘vet volle’ – schatkist had.
De vragen die hij stelde, kenden een bijzondere intonatie. De door hem geplaatste vraagtekens bij de rijkdom van heren en bisschoppen waren niet uit pure nieuwsgierigheid geboren. Ze kenden een onmiskenbare maatschappijkritische ondertoon. Hoe kwamen die heren in die vreemde mantels aan hun geld? Welke duistere praktijken zijn de oorzaak van die gevulde zakken? Hij leek ervan overtuigd dat onoorbaar gedrag de kroon en de mijter had bekostigd. Hij koos andere woorden, maar de strekking was dezelfde.
Het gesprek viel even stil. Ik bereidde een antwoord voor dat op informatieve wijze, geschikt voor zesjarigen, de oorsprong van de oude klassenverschillen en de macht van de kerk kon verklaren. Oude machtige families, de baas spelen en belasting innen, en veel voor zichzelf houden. Een helder betoog over aristocratie, nepotisme en schandelijke onderdrukking. Arbeiders aller landen, bestijg de barricades! Plots werd echter duidelijk welk ander doel zijn verwoorde gedachten hadden. “Als Sinterklaas zo rijk is,” zo benam hij mij het woord, “dan kan ik toch wel een Märklintrein krijgen? Niet in de schoen natuurlijk, maar als de zak met cadeautjes komt?”
Dat bracht mij en hem terug met de voeten op de materiële aarde. Nou maar zien hoe ik er onderuit kom, want anders dan de jongste stelt groeit het geld de Sint echt niet op de rug. Ik vond het nog te vroeg, om dát omstandig uit te leggen.
Zuidhorn, november 2010
(Dit bericht is eerder gepubliceerd op de oude Weblog Gritter)