Ik schamp de dorpen, links en rechts
Ulrum, Leens en Wehe
Eenrum raakt door mij doorstreept
Een laatste licht dooft uit
Voor mij ligt een duister gat
Voorportaal van Niets
Desolaat, verlaten leeg
Laveren op een zwarte zee
De laagte van het Hoogeland
raakt gevangen door mijn licht
Donkergroen de wolken
Langs harde, grijze slangen
Steeds smaller wordt de weg
die naar de thuiskomst leidt
Kromme lanen, trechterbeker
De bodem is in zicht
Eindelijk doemt Den Andel op
Molenwieken wachten
Doods en stil, slapend reeds
voert een smal pad mij naar huis
Ik bereik het erf, stralend geel
Licht dringt in mijn ogen
Ik schud de nacht uit het hoofd
En omarm een nieuwe dag
Den Andel, oktober 2011